'Geloofsgemeenschappen zijn, doordat zij zich verhouden tot ontwikkelingen in hun context, maar ook doordat zij gevoelig zijn voor invloeden vanuit hun traditie, in beweging. Zij handelen en reageren. Zij staan bloot aan invloeden vanuit cultuur en samenleving, oriënteren zich op de Schrift als bron van hun bestaan, laten zich inspireren door inzichten van de kerkelijke traditie waarin zij zich bewegen en zij oefenen omgekeerd invloed uit op hun eigen omgeving en ontwikkelen in deze continue interactie een eigen, unieke, identiteit.' (De Roest en Stoppels, in: Levend lichaam, 17). Met deze constatering wordt niet alleen de voortdurende ontwikkeling van geloofsgemeenschappen aangegeven, dus het in beweging zijn, maar ook het belang van hun voortbestaan. Dit staan in een traditie, dit voortbestaan, is immers gefundeerd op een theologisch motief: 'Geloof veronderstelt niet alleen gemeenschap, het veronderstelt ook de aanwezigheid in de samenleving van plekken waar wordt gezocht naar bemiddeling van woord en sacrament.'(21)
Het bemiddelen van het geloof als een steeds voortgaande beweging is theologisch nog krachtiger beargumenteerd door Borgman. Hij stelt dat het christendom, in tegenstelling tot religies die hun identiteit veelal baseren op wat in het verleden is gebeurd of vastgelegd, principieel geopend staat naar wat komt. 'God staat niet allereerst aan het begin van alles, maar openbaart zich in het verloop van de geschiedenis en zal zich pas volledig onthuld hebben aan het einde ervan. Dit opent het christendom voor het nieuwe dat zich aandient en laat het keren naar het andere dan zichzelf, met de verwachting dat juist daar de waarheid te vinden zal zijn.' (Metamorfosen, 82) Toegespitst op de kerk als organisatie of als instituut betekent dit, dat wij de bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, altijd opnieuw moeten leren zien onder de optiek van wat zich voordoet of zal voordoen. Het betekent wellicht vooral, dat wij de bereidheid weten op te brengen om bestaande vormen los te laten omwille van de voortgang van het geloof van mensen. Geloof uit zich weliswaar in bepaalde organisatievormen en geritualiseerde gebruiken, maar het zit daar niet in opgesloten.
Allereerst refereer ik hier aan mijn gesprek met Aarnoud van der Deijl, waarin hij met enthousiasme vertelt over een studiebezoek aan Engeland. Daar is in de Anglicaanse kerk een beweging gaande onder de naam Fresh expressions of Church: 'Een predikante op het platteland voelde goed aan, hoe de mensen er leefden met de seizoenen; zij begon "seizoensdiensten" aan te beiden, die gaandeweg steeds meer mensen trokken. Inspelen dus op wat er leeft onder mensen. Op andere plaatsen worden "pub-diensten" gehouden; het middaguur blijkt voor veel mensen aantrekkelijk te zijn. Je moet dus soms het oude durven loslaten, om tot nieuw elan te komen.' Eigenlijk gaat het hier om een wezenlijk andere beweging dan de gebruikelijke. In plaats van allerlei acties te verzinnen, waardoor mensen naar de kerk komen, wordt op deze wijze geprobeerd van de kerk uit naar de mensen te gaan. De come-structure wordt vervangen door de go-structure. In deze laatste structuur is het in beweging zijn en de missionaire opdracht van de kerk in essentie gegeven.
En hoe zit het dan met 'geloof en kerk als beweging' in de visie van de leden van de Brongroep? Een vorm van beweging - of ontwikkeling - is herkenbaar als Miep zegt in de loop der tijd geleerd te hebben, 'dat Bijbelverhalen gezien moeten worden als metaforen. In die zin krijgen ze betekenis, niet als verhalen die je letterlijk moet opvatten.' Een andere wijze van beweging is te constateren als gezegd wordt, dat men binnen de Brongroep ruimte vindt om los te komen van oude structuren als die hinderen bij het vinden van inspiratie, zingeving, levensduiding. Hélène vat deze ontwikkeling samen door erop te wijzen, 'dat ik in deze groep leer om anders naar dingen en mensen te kijken. Het sterkt mij in de gedachte: anders is óók goed.' In dit kader kan beweging worden gezien als de voortgaande zoektocht naar inspiratie, als los laten of als het anders leren kijken naar wat is.
Ook in mijn ontmoeting met Harry van Waveren wordt beweging en ontwikkeling geformuleerd in termen van los laten. Hij geeft aan dat de Protestantse Gemeente Goes in een proces zit, 'waarin we primair moeten leren om los te laten - de regelmaat, de gebouwen, de vertrouwde gezichten. We zijn in alle zorgvuldigheid op zoek naar een vorm om dit proces goed door te komen.' In het verlengde hiervan is het wenselijk, dat er een grotere flexibiliteit komt in de kerkorde. Dat vergroot de beweeglijkheid van de kerkelijke organisatie. 'Zo zou je,' vindt Harry, 'nieuwe vrijwilligers moeten benaderen met het vooruitzicht van een minder lange binding aan hun taak. Die flexibele insteek levert betere kansen op voor het vervullen van de taken die gedaan moeten worden.' Daarnaast wordt in de Protestantse Gemeente ook gezocht naar een soepeler organisatie door te werken met een 'kleine' en een 'brede' kerkenraad, de eerste bestaande uit 15 leden (met zeven tot tien vergaderingen per jaar), de tweede uit 40 leden (twee vergaderingen per jaar). Op deze manier kunnen meer mensen zich beter concentreren op hun eigenlijke taak. Beweging komt in deze context naar voren als een proces van los laten en zoeken naar een kleinere, meer flexibele organisatie, die beter past bij de kwantitatieve krimp.
In het bezoek aan de Doopsgezinde Gemeente is het thema van kerk in beweging niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Dat gebeurde wel in het daaropvolgende gesprek met Leuny de Kam. Haar visie is, dat het beweeglijke in de doopsgezinde traditie misschien wel vooral is gelegen in de navolging van Jezus. Navolgen veronderstelt in essentie immers de beweging. 'Vandaar ook, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder individueel bij ons sterker is dan de behoefte aan een institutioneel karakter van de kerk. En daarom vind ik het zelf erg belangrijk om op zondagmorgen in te gaan op thema's die de maatschappelijke actualiteit raken. En in die maatschappelijke betrokkenheid ligt voor mij ook de noodzaak om als kerk te zoeken naar een nieuwe, geëigende positie in de samenleving, de wijk, het dorp. Daarbij moeten we uitgaan van onze sterke kanten. Als kerken hebben we bijvoorbeeld veel te bieden op de scharniermomenten van het leven.' Beweging wordt hier verstaan als de navolging van Jezus, waarin ieder zijn persoonlijke (maatschappelijke) verantwoordelijkheid moet nemen.
Vanuit het gesprek met abt Bernardus komt het in beweging zijn van de kloostergemeenschap niet alleen tot uitdrukking in de fysieke beweging van de oudere broeders naar Vught, maar misschien vooral in de mentale en spirituele beweging van het loslaten van de gebruikelijke schema's. Daarbij valt te denken aan de samenwerking inzake brouwerij en boerderij, de herinrichting van het gebouw, de bewuste keuzes voor de internationale samenstelling van de gemeenschap en voor het bieden van een uitgespaarde plek in de tegenwoordige samenleving, en tenslotte het openstellen van de gebedstijden voor belangstellenden. Al deze veranderingen (= beweging!) hebben de trappisten van Koningshoeven een compleet nieuw perspectief opgeleverd. 'Het hele proces,' geeft Bernardus aan, 'heeft ons de mogelijkheid gegeven onze energie op een totaal andere wijze te gaan gebruiken.' Beweging wordt in dit verband gekarakteriseerd als het durven los laten van wat gangbaar is, waardoor een geheel nieuwe en meer toekomstgerichte dynamiek ontstaat. Misschien kan ook hier - net als in het interview met Ad van Loveren - worden gesproken van een beweging van de Geest, ook al wordt die uitdrukking in het gesprek met de abt niet expliciet gebruikt.
De term 'beweging' is in het gesprek met Arnold De Vijlder - bij mijn bezoek aan de Regenboogkerk - niet uitdrukkelijk gevallen. Maar van beweging is wel degelijk sprake als hij vertelt, hoe er ruimte werd gemaakt 'voor Afrikaanse missen, naast de gewone parochievieringen. Er werden twee tamtams aangeschaft en een Afrikaanse priester ging voor. Na het vertrek van de Afrikaanse priester heeft pastoor Marcel het initiatief voortgezet. Gaandeweg hebben de multiculturele kerkdiensten de gewone parochievieringen vervangen.Niet iedereen was daarvan gecharmeerd. De wijziging heeft ons vele nieuwe kerkgangers gebracht, maar andere doen verliezen. Pastoor Marcel heeft zelfs nog met opstappen moeten dreigen om gedaan te krijgen, dat we in onze parochiegemeenschap ruimte zouden maken voor de vreemdelingen in ons midden. Zo is dan de Regenboogkerk gegroeid tot wat ze nu is: een multiculturele, laagdrempelige kerk, die nabij is aan mensen, vooral aan hen die maatschappelijk in een zwakkere positie staan.' De beweging bestaat in deze parochie uit het veranderingsproces waarin ruimte wordt gemaakt voor de vreemdeling en voor wie maatschappelijk in de marge staat. Wellicht is ook hier sprake van een beweging van de Geest, die een geloofsgemeenschap ertoe inspireert dicht bij de evangelische opdracht te willen blijven.
Inhakend op mijn vraag naar de noodzaak van kerk als beweging, benadrukt Joke de Kock, 'dat de Ekklesia een plek is waar de beweging vooruit wordt gemaakt. Die beweging is vooral geënt op de inhoud van het bijbelse visioen [van bemoediging en inspiratie, zoals de eerste christenen dat deden, aldus de website - WH], vertaald naar de leefsituatie van hedendaagse mensen. Daarbij staat het vierend samenzijn en de onderlinge ontmoeting centraal.' Belangrijker dan een formele wijding van de voorganger zijn in deze gemeenschap diens inspirerende kwaliteiten, waardoor mensen geraakt worden en in beweging komen. In zekere zin is het in beweging zijn van de Ekklesia ook herkenbaar in de diaconale betrokkenheid op actuele situaties. Dit laatste duidt op een beweging die gemaakt moet worden vanuit een gelovige inspiratie. Daarnaast komt de beweging van de Ekklesia ook tot uitdrukking in het opzoeken van de marge van het officiële kerkelijke (katholieke) landschap. Ik zou daarom de beweging van de Ekklesia willen typeren als het zoeken naar een inspirerende wijze van liturgisch samenkomen, met een zekere spin-off van diaconale betrokkenheid; en tegelijk kan beweging worden gezien als een loskomen van geformaliseerde liturgische rituelen en kerkstructuren.
Het bemiddelen van het geloof als een steeds voortgaande beweging is theologisch nog krachtiger beargumenteerd door Borgman. Hij stelt dat het christendom, in tegenstelling tot religies die hun identiteit veelal baseren op wat in het verleden is gebeurd of vastgelegd, principieel geopend staat naar wat komt. 'God staat niet allereerst aan het begin van alles, maar openbaart zich in het verloop van de geschiedenis en zal zich pas volledig onthuld hebben aan het einde ervan. Dit opent het christendom voor het nieuwe dat zich aandient en laat het keren naar het andere dan zichzelf, met de verwachting dat juist daar de waarheid te vinden zal zijn.' (Metamorfosen, 82) Toegespitst op de kerk als organisatie of als instituut betekent dit, dat wij de bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, altijd opnieuw moeten leren zien onder de optiek van wat zich voordoet of zal voordoen. Het betekent wellicht vooral, dat wij de bereidheid weten op te brengen om bestaande vormen los te laten omwille van de voortgang van het geloof van mensen. Geloof uit zich weliswaar in bepaalde organisatievormen en geritualiseerde gebruiken, maar het zit daar niet in opgesloten.
De praktijk
Theologisch mag het voorgaande dan gebaseerd zijn op steekhoudende argumenten, vraag is of de actuele praktijk hiermee overeenstemt. Wordt uit het verzamelde materiaal duidelijk, dat het in beweging zijn van kerken en geloofsgemeenschappen leidt tot een authentieke vorm van de geloofsbeleving, die aansluit bij de de spirituele behoeften van vandaag?Allereerst refereer ik hier aan mijn gesprek met Aarnoud van der Deijl, waarin hij met enthousiasme vertelt over een studiebezoek aan Engeland. Daar is in de Anglicaanse kerk een beweging gaande onder de naam Fresh expressions of Church: 'Een predikante op het platteland voelde goed aan, hoe de mensen er leefden met de seizoenen; zij begon "seizoensdiensten" aan te beiden, die gaandeweg steeds meer mensen trokken. Inspelen dus op wat er leeft onder mensen. Op andere plaatsen worden "pub-diensten" gehouden; het middaguur blijkt voor veel mensen aantrekkelijk te zijn. Je moet dus soms het oude durven loslaten, om tot nieuw elan te komen.' Eigenlijk gaat het hier om een wezenlijk andere beweging dan de gebruikelijke. In plaats van allerlei acties te verzinnen, waardoor mensen naar de kerk komen, wordt op deze wijze geprobeerd van de kerk uit naar de mensen te gaan. De come-structure wordt vervangen door de go-structure. In deze laatste structuur is het in beweging zijn en de missionaire opdracht van de kerk in essentie gegeven.
En hoe zit het dan met 'geloof en kerk als beweging' in de visie van de leden van de Brongroep? Een vorm van beweging - of ontwikkeling - is herkenbaar als Miep zegt in de loop der tijd geleerd te hebben, 'dat Bijbelverhalen gezien moeten worden als metaforen. In die zin krijgen ze betekenis, niet als verhalen die je letterlijk moet opvatten.' Een andere wijze van beweging is te constateren als gezegd wordt, dat men binnen de Brongroep ruimte vindt om los te komen van oude structuren als die hinderen bij het vinden van inspiratie, zingeving, levensduiding. Hélène vat deze ontwikkeling samen door erop te wijzen, 'dat ik in deze groep leer om anders naar dingen en mensen te kijken. Het sterkt mij in de gedachte: anders is óók goed.' In dit kader kan beweging worden gezien als de voortgaande zoektocht naar inspiratie, als los laten of als het anders leren kijken naar wat is.
Ook in mijn ontmoeting met Harry van Waveren wordt beweging en ontwikkeling geformuleerd in termen van los laten. Hij geeft aan dat de Protestantse Gemeente Goes in een proces zit, 'waarin we primair moeten leren om los te laten - de regelmaat, de gebouwen, de vertrouwde gezichten. We zijn in alle zorgvuldigheid op zoek naar een vorm om dit proces goed door te komen.' In het verlengde hiervan is het wenselijk, dat er een grotere flexibiliteit komt in de kerkorde. Dat vergroot de beweeglijkheid van de kerkelijke organisatie. 'Zo zou je,' vindt Harry, 'nieuwe vrijwilligers moeten benaderen met het vooruitzicht van een minder lange binding aan hun taak. Die flexibele insteek levert betere kansen op voor het vervullen van de taken die gedaan moeten worden.' Daarnaast wordt in de Protestantse Gemeente ook gezocht naar een soepeler organisatie door te werken met een 'kleine' en een 'brede' kerkenraad, de eerste bestaande uit 15 leden (met zeven tot tien vergaderingen per jaar), de tweede uit 40 leden (twee vergaderingen per jaar). Op deze manier kunnen meer mensen zich beter concentreren op hun eigenlijke taak. Beweging komt in deze context naar voren als een proces van los laten en zoeken naar een kleinere, meer flexibele organisatie, die beter past bij de kwantitatieve krimp.
Beweging van de Geest
Wellicht het meest uitvoerig en genuanceerd is Ad van Loveren ingegaan op de vraag naar 'kerk in beweging'. Hij geeft aan: 'Er zijn in wezen drie voorwaarden belangrijk, wil die flexibiliteit tot een gewenst resultaat kunnen leiden. Er moet sprake zijn van een oorspronkelijke inspiratie, er moet toegewerkt worden naar een uitdagend perspectief en het moet duidelijk zijn binnen welk organisatorisch kader de beweging zich kan voltrekken. Daarnaast moet er binnen iedere organisatie, dus ook binnen de kerk (in het groot en in het klein) ruimte zijn voor vrije invulling. Daarbij geldt wat mij betreft de onderlinge verbondenheid als een van de meest centrale waarden, terwijl die verbondenheid tegelijk in alle openheid beleefd moet worden. Daarom zou ik zelf eerder kiezen voor de uitdrukking "kerk in beweging" dan voor "kerk als beweging". Want het enthousiasme kan ontstaan waar mensen in beweging willen komen - ook als dat gedwongen gebeurt, in ons geval door economische redenen. En daarbij kun je je afvragen, of het hier dan in wezen niet gaat over de beweging van de Geest.' Beweging wordt hier niet gezien als een doel op zich, maar als een middel om op geïnspireerde wijze een bepaald doel (perspectief) te realiseren binnen een hanteerbaar organisatorisch kader. De inspiratie van deze beweging kan beschouwd worden als een manifestatie van de heilige Geest. Ad van Loveren is de enige geïnterviewde, die expliciet dit verband legt. Ik kom daar later op terug.In het bezoek aan de Doopsgezinde Gemeente is het thema van kerk in beweging niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Dat gebeurde wel in het daaropvolgende gesprek met Leuny de Kam. Haar visie is, dat het beweeglijke in de doopsgezinde traditie misschien wel vooral is gelegen in de navolging van Jezus. Navolgen veronderstelt in essentie immers de beweging. 'Vandaar ook, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder individueel bij ons sterker is dan de behoefte aan een institutioneel karakter van de kerk. En daarom vind ik het zelf erg belangrijk om op zondagmorgen in te gaan op thema's die de maatschappelijke actualiteit raken. En in die maatschappelijke betrokkenheid ligt voor mij ook de noodzaak om als kerk te zoeken naar een nieuwe, geëigende positie in de samenleving, de wijk, het dorp. Daarbij moeten we uitgaan van onze sterke kanten. Als kerken hebben we bijvoorbeeld veel te bieden op de scharniermomenten van het leven.' Beweging wordt hier verstaan als de navolging van Jezus, waarin ieder zijn persoonlijke (maatschappelijke) verantwoordelijkheid moet nemen.
Vanuit het gesprek met abt Bernardus komt het in beweging zijn van de kloostergemeenschap niet alleen tot uitdrukking in de fysieke beweging van de oudere broeders naar Vught, maar misschien vooral in de mentale en spirituele beweging van het loslaten van de gebruikelijke schema's. Daarbij valt te denken aan de samenwerking inzake brouwerij en boerderij, de herinrichting van het gebouw, de bewuste keuzes voor de internationale samenstelling van de gemeenschap en voor het bieden van een uitgespaarde plek in de tegenwoordige samenleving, en tenslotte het openstellen van de gebedstijden voor belangstellenden. Al deze veranderingen (= beweging!) hebben de trappisten van Koningshoeven een compleet nieuw perspectief opgeleverd. 'Het hele proces,' geeft Bernardus aan, 'heeft ons de mogelijkheid gegeven onze energie op een totaal andere wijze te gaan gebruiken.' Beweging wordt in dit verband gekarakteriseerd als het durven los laten van wat gangbaar is, waardoor een geheel nieuwe en meer toekomstgerichte dynamiek ontstaat. Misschien kan ook hier - net als in het interview met Ad van Loveren - worden gesproken van een beweging van de Geest, ook al wordt die uitdrukking in het gesprek met de abt niet expliciet gebruikt.
Fris en energiek
De Jonagemeenschap is te karakteriseren als een basisbeweging die in figuurlijke en letterlijke zin in beweging wil zijn. Thomas Holvoet bevestigt die beweeglijkheid: 'We doen jaarlijks een evaluatie van onze bezigheden vanuit de vraag, wat we wel en wat we niet willen blijven doen. Het voortdurend bevragen van onze activiteiten is al een beweging in zichzelf. Daar kiezen we bewust voor, omdat we onszelf als beweging ervoor willen behoeden tot een zekere stolling te komen.' Dit in beweging zijn roept het beeld op van een vloeibare kerk, een beeld dat associaties heeft met verfrissend en sprankelend, maar tegelijk met ongrijpbaar en instabiel. Daarmee is in dit ene beeld meteen het krachtige en het kwetsbare karakter van de Jonagemeenschap aangeduid. De bewuste keuze voor flexibiliteit binnen de Jonabeweging kan worden getypeerd als het willen voorkomen van vastgeroest raken in ingesleten patronen, met de bedoeling om fris en energiek te blijven.De term 'beweging' is in het gesprek met Arnold De Vijlder - bij mijn bezoek aan de Regenboogkerk - niet uitdrukkelijk gevallen. Maar van beweging is wel degelijk sprake als hij vertelt, hoe er ruimte werd gemaakt 'voor Afrikaanse missen, naast de gewone parochievieringen. Er werden twee tamtams aangeschaft en een Afrikaanse priester ging voor. Na het vertrek van de Afrikaanse priester heeft pastoor Marcel het initiatief voortgezet. Gaandeweg hebben de multiculturele kerkdiensten de gewone parochievieringen vervangen.Niet iedereen was daarvan gecharmeerd. De wijziging heeft ons vele nieuwe kerkgangers gebracht, maar andere doen verliezen. Pastoor Marcel heeft zelfs nog met opstappen moeten dreigen om gedaan te krijgen, dat we in onze parochiegemeenschap ruimte zouden maken voor de vreemdelingen in ons midden. Zo is dan de Regenboogkerk gegroeid tot wat ze nu is: een multiculturele, laagdrempelige kerk, die nabij is aan mensen, vooral aan hen die maatschappelijk in een zwakkere positie staan.' De beweging bestaat in deze parochie uit het veranderingsproces waarin ruimte wordt gemaakt voor de vreemdeling en voor wie maatschappelijk in de marge staat. Wellicht is ook hier sprake van een beweging van de Geest, die een geloofsgemeenschap ertoe inspireert dicht bij de evangelische opdracht te willen blijven.
Inhakend op mijn vraag naar de noodzaak van kerk als beweging, benadrukt Joke de Kock, 'dat de Ekklesia een plek is waar de beweging vooruit wordt gemaakt. Die beweging is vooral geënt op de inhoud van het bijbelse visioen [van bemoediging en inspiratie, zoals de eerste christenen dat deden, aldus de website - WH], vertaald naar de leefsituatie van hedendaagse mensen. Daarbij staat het vierend samenzijn en de onderlinge ontmoeting centraal.' Belangrijker dan een formele wijding van de voorganger zijn in deze gemeenschap diens inspirerende kwaliteiten, waardoor mensen geraakt worden en in beweging komen. In zekere zin is het in beweging zijn van de Ekklesia ook herkenbaar in de diaconale betrokkenheid op actuele situaties. Dit laatste duidt op een beweging die gemaakt moet worden vanuit een gelovige inspiratie. Daarnaast komt de beweging van de Ekklesia ook tot uitdrukking in het opzoeken van de marge van het officiële kerkelijke (katholieke) landschap. Ik zou daarom de beweging van de Ekklesia willen typeren als het zoeken naar een inspirerende wijze van liturgisch samenkomen, met een zekere spin-off van diaconale betrokkenheid; en tegelijk kan beweging worden gezien als een loskomen van geformaliseerde liturgische rituelen en kerkstructuren.
Wat de boeken nog leren
Met een verwijzing naar het onderweg zijn van Jezus 'in heel Galilea' (Mc 1,38-39) constateert bisschop Bonny: 'Jezus wil niet op een rustige afstand blijven. Hij gaat mensen opzoeken, daar waar zij wonen.' (Een houtskoolvuur..., 17) Vanuit deze beweging die Jezus zelf maakte, heeft ook de kerk - in de loop der geschiedenis - overal waar mensen wonen present willen zijn. 'Ons netwerk van parochies kan bogen op zijn bijdrage tot opbouw niet alleen van de kerkgemeenschap, maar ook en vooral van onze samenleving en cultuur.'(17) Maar dit netwerk staat tegenwoordig ook sterk onder druk vanwege diepgaande verschuivingen in kerk en samenleving. Bisschop Bonny ziet echter ook kansen: 'De parochie is niet de enige plaats waar gelovigen gemeenschap vormen en groeien in de navolging van Jezus. Er zijn nog andere vormen van gemeenschapsopbouw die evenzeer bijdragen tot een vitale aanwezigheid van de Kerk in een bepaalde regio. ... Ze zijn bijvoorbeeld verbonden met een instelling of beweging, met een groep of gemeenschap van personen, met een eenmalig of terugkerend evenement. .. Vaak zoeken deze groepen naar een nieuw evenwicht tussen verdieping, gemeenschapsleven en engagement. Ze proberen bruggen te slaan naar mensen die, om welke reden dan ook, verder van de Kerk staan.'(21) Beweging, opgevat als navolging van Jezus in zijn present willen zijn daar waar mensen wonen, wordt in deze visie niet alleen gerealiseerd in het veranderende netwerk van parochies, maar ook in nieuwe groepen en evenementen die op eigentijdse wijze aansluiting zoeken bij de menselijke behoefte aan zingeving en levensduiding.
Deze 'open beweging rondom Jezus Christus' is voor H. de Roest een adequate beschrijving van 'de diepste identiteit van de kerk. De kerk vormt zich in al haar varianten, werkelijk als lichaam van Christus. Zij is niet de eigenaar van haar eigen bestaan, maar behoort hem toe. De kerk heeft in de geschiedenis allerlei vormen gekend en ook tegenwoordig komen we haar in allerlei vormen tegen. ... Kerk-zijn is dan te zien als een proces, een optocht in de tijd en als een netwerk van tijdelijke, voorlopige behuizingen voor de ziel.' (Een huis voor de ziel, 184) Beweeglijkheid en het vermogen zich te ontwikkelen behoren daarom tot het wezen van het kerk-zijn. Vasthouden aan de vormgeving van kerk en parochie als een voor altijd vaststaand gegeven past niet bij datgene, waar de geloofsgemeenschap vanuit haar evangelische oorsprong voor staat.
In het hoofdstuk over 'fluïde vormen van kerk-zijn' wijst K. de Groot op het pleidooi van Pete Ward 'voor een liquid church. Deze staat tegenover de solid church: de lokale, afgebakende, als vereniging georganiseerde gemeente die zondagochtend bij elkaar komt om samen hetzelfde te doen volgens vaste, uniforme patronen. Kerk gebeurt echter, aldus Ward, overal waar Christus wordt gecommuniceerd. Hoewel het onderscheid tussen evangelisatie en kerk-zijn hier erg dun wordt, daagt Ward wel uit om kerk-zijn niet te identificeren met een bepaalde, tijdgebonden vormgeving.' (Leven lichaam, 258) De spanning tussen solide en vloeibare vormen van kerk-zijn wijst op de boeiende uitdaging voor de kerk van morgen. Deze uitdaging levert zowel de kansen als de bedreigingen op. De kansen liggen in het zoeken naar een toekomstbestendige geloofsbeleving. De bedreigingen in wat wel genoemd wordt de 'processen van disembedding, omdat de kerk dan zou verbrokkelen in huisgemeenten, nieuwe bewegingen en andere initiatieven waarbij het individu zelf voor haar of zijn geloofsgenoten kiest.'(258v)
Opvallend is, dat in veel verhalen uit de Bijbel, waar gesproken wordt over een (nieuw) begin, de geest een belangrijke rol speelt. In het verhaal over de schepping wordt gezegd, dat de geest van God over de wateren zweefde (Gen 1,2). Wanneer Jesaja in een visioen profeteert over een nieuwe telg in het geslacht van Isaï, dan wordt gezegd dat de geest van de Heer op hem zal rusten (Jes 11,2). Als Jezus zich bij het begin van zijn missie laat dopen door Johannes, daalt de geest van God als een duif op hem neer (Mt 3,16). Een nieuw begin, een onverwachte ontwikkeling, een verrassende beweging gaat steeds gepaard met een verwijzing naar de geest van God. Paulus heeft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (12,4-11) uiteengezet, dat er vele geestelijke gaven (charismata) zijn, maar slechts één Geest.
Het lijkt wel alsof de gaven van de Geest vandaag de dag weinig worden onderkend in de gebruikelijke bezigheden van veel christenen in parochie en gemeente. Een uitzondering hierop wordt gevormd door christenen, die zich engageren met de (katholieke) charismatische vernieuwing. Toch zouden we alles, wat er aan ontwikkeling en beweging is in de vormgeving van geloof en kerk, kritisch moeten bezien vanuit bezieling en charisma - dus als een door de Geest geïnitieerd nieuw begin. Kritisch, want niet alles wat nieuw is, behoort te worden voortgezet en doorontwikkeld. Maar ook niet angstig of krampachtig, want wat nieuw is, zou wel eens kunnen leiden tot een onverwachte kans. Kort en goed luidt daarom het advies van Paulus: 'Blus de Geest niet uit, kleineer de profetische gaven niet, keur alles, behoud het goede.'(1 Tes 5,19-21) Wellicht kunnen we met deze raad ons voordeel doen bij alle ontwikkeling en beweging, die we vandaag de dag waarnemen inzake geloof en kerk.
Deze 'open beweging rondom Jezus Christus' is voor H. de Roest een adequate beschrijving van 'de diepste identiteit van de kerk. De kerk vormt zich in al haar varianten, werkelijk als lichaam van Christus. Zij is niet de eigenaar van haar eigen bestaan, maar behoort hem toe. De kerk heeft in de geschiedenis allerlei vormen gekend en ook tegenwoordig komen we haar in allerlei vormen tegen. ... Kerk-zijn is dan te zien als een proces, een optocht in de tijd en als een netwerk van tijdelijke, voorlopige behuizingen voor de ziel.' (Een huis voor de ziel, 184) Beweeglijkheid en het vermogen zich te ontwikkelen behoren daarom tot het wezen van het kerk-zijn. Vasthouden aan de vormgeving van kerk en parochie als een voor altijd vaststaand gegeven past niet bij datgene, waar de geloofsgemeenschap vanuit haar evangelische oorsprong voor staat.
In het hoofdstuk over 'fluïde vormen van kerk-zijn' wijst K. de Groot op het pleidooi van Pete Ward 'voor een liquid church. Deze staat tegenover de solid church: de lokale, afgebakende, als vereniging georganiseerde gemeente die zondagochtend bij elkaar komt om samen hetzelfde te doen volgens vaste, uniforme patronen. Kerk gebeurt echter, aldus Ward, overal waar Christus wordt gecommuniceerd. Hoewel het onderscheid tussen evangelisatie en kerk-zijn hier erg dun wordt, daagt Ward wel uit om kerk-zijn niet te identificeren met een bepaalde, tijdgebonden vormgeving.' (Leven lichaam, 258) De spanning tussen solide en vloeibare vormen van kerk-zijn wijst op de boeiende uitdaging voor de kerk van morgen. Deze uitdaging levert zowel de kansen als de bedreigingen op. De kansen liggen in het zoeken naar een toekomstbestendige geloofsbeleving. De bedreigingen in wat wel genoemd wordt de 'processen van disembedding, omdat de kerk dan zou verbrokkelen in huisgemeenten, nieuwe bewegingen en andere initiatieven waarbij het individu zelf voor haar of zijn geloofsgenoten kiest.'(258v)
De werking van de Geest
De pneumatologie, het leerstuk van de christelijke kerken over de heilige Geest, is misschien wel het moeilijkste onderdeel van de theologie. Ik waag mij, in het kader van deze bijdrage, niet aan een resumé van de leer van de heilige Geest (wie meer wil weten kan terecht bij Wikipedia). Maar vanwege de opmerkingen over de werking van de Geest in sommige vraaggesprekken (Van Loveren, impliciet bij abt Bernardus en Regenboogkerk) wil ik er kort op ingaan.Opvallend is, dat in veel verhalen uit de Bijbel, waar gesproken wordt over een (nieuw) begin, de geest een belangrijke rol speelt. In het verhaal over de schepping wordt gezegd, dat de geest van God over de wateren zweefde (Gen 1,2). Wanneer Jesaja in een visioen profeteert over een nieuwe telg in het geslacht van Isaï, dan wordt gezegd dat de geest van de Heer op hem zal rusten (Jes 11,2). Als Jezus zich bij het begin van zijn missie laat dopen door Johannes, daalt de geest van God als een duif op hem neer (Mt 3,16). Een nieuw begin, een onverwachte ontwikkeling, een verrassende beweging gaat steeds gepaard met een verwijzing naar de geest van God. Paulus heeft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (12,4-11) uiteengezet, dat er vele geestelijke gaven (charismata) zijn, maar slechts één Geest.
Het lijkt wel alsof de gaven van de Geest vandaag de dag weinig worden onderkend in de gebruikelijke bezigheden van veel christenen in parochie en gemeente. Een uitzondering hierop wordt gevormd door christenen, die zich engageren met de (katholieke) charismatische vernieuwing. Toch zouden we alles, wat er aan ontwikkeling en beweging is in de vormgeving van geloof en kerk, kritisch moeten bezien vanuit bezieling en charisma - dus als een door de Geest geïnitieerd nieuw begin. Kritisch, want niet alles wat nieuw is, behoort te worden voortgezet en doorontwikkeld. Maar ook niet angstig of krampachtig, want wat nieuw is, zou wel eens kunnen leiden tot een onverwachte kans. Kort en goed luidt daarom het advies van Paulus: 'Blus de Geest niet uit, kleineer de profetische gaven niet, keur alles, behoud het goede.'(1 Tes 5,19-21) Wellicht kunnen we met deze raad ons voordeel doen bij alle ontwikkeling en beweging, die we vandaag de dag waarnemen inzake geloof en kerk.
Opvallende zaken
Wanneer ik het bovenstaande in grote lijnen in ogenschouw neem, dan komen daaruit enkele opvallende zaken naar voren. Ik wijs om te beginnen op de theologische fundering van het openstaan voor beweging en ontwikkeling in wat Borgman de principiële openheid van het christendom noemt voor het nieuwe dat zich aandient, op wat nog te gebeuren staat. De bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, zullen altijd opnieuw gezien moeten worden vanuit wat zich voordoet of zal voordoen. Daarbij moeten we ruimte willen laten aan de werking van de Geest, die de mogelijkheden opent van een onvermoed, maar kansrijk nieuw begin.
De dynamiek van beweging komt in de vraaggesprekken op verschillende manieren tot uitdrukking. Het begint wellicht steeds met los laten (Brongroep, Van Waveren, abt Bernardus) van wat vertrouwd is of van gangbare schema's. Dat gaat meestal gepaard met de ervaring van verlies en pijn (abt Bernardus). Dit proces is echter ook het begin van een zoektocht naar inspiratie (Brongroep, Ekklesia), die moet leiden naar nieuw elan en het vinden van een bezield verband. Die zoektocht kan daarnaast aanleiding zijn om te kiezen voor een meer flexibele organisatie (Van Waveren, Jonagemeenschap) of om eerder open te staan voor een nieuwe dynamiek (Abt Bernardus), die het mogelijk maakt om je energie meer toekomstgeoriënteerd te benutten.
Het in-beweging-willen-komen kan een adequate uiting zijn van het belang van de go-structure (Van der Deijl) of van de missionaire opdracht die de kerk te vervullen heeft. Deze missie kan zich ook in de eigen omgeving voordoen, wanneer er sprake is van een veranderingsproces waarin ruimte wordt gemaakt voor de vreemdeling en de verdrukte (Regenboogkerk), of wanner ervoor wordt gekozen om de evangelische presentie waar te maken overal waar mensen wonen (bisschop Bonny). Het voert te ver in het kader van deze beschouwingen, maar het zou interessant zijn om deze missionaire presentie, dan wel de keuze voor een go-structure, te thematiseren als een wijze van bijbelse bekering. De noodzaak van bekering kan echter wel gekoppeld worden aan de notie van beweging als navolging van Jezus (De Kam, bisschop Bonny).
Ruimte voor vrije invulling
Paulus adviseert om de Geest - die ik wil zien als de Aanwezige bij het nieuwe dat zich voordoet - niet te blussen, maar te beoordelen op wat er aan goeds uit voortkomt. Dit advies wordt het meest concreet uitgedrukt in het formuleren van voorwaarden door Van Loveren. Noodzakelijk om 'kerk in beweging' tot goede resultaten te brengen zijn inspiratie, perspectief en organisatorisch kader. Een visionaire wijze van kijken (in mijn aanvoelen ook een gave van de Geest) en het charisma om deze zienswijze vervolgens georganiseerd te krijgen, vormen belangrijke 'instrumenten' om de beweging die de kerk moet maken in de goede richting te leiden. Daarbij is het van groot belang, dat er ruimte blijft voor vrije invulling (Brongroep, Van Loveren, Jonagemeenschap). Niet alles moet worden afgemeten aan wat vooraf is vastgelegd. Ook deze ruimte voor vrije invulling kan beschouwd en gekoesterd worden als een gave van de Geest. Deze ruimte behoort immers tot de kern van het kerk-zijn wanneer de kerk wordt gezien 'als een proces, een optocht in de tijd en als een netwerk van tijdelijke, voorlopige behuizingen voor de ziel.' (De Roest) Beweeglijkheid en het vermogen zich te ontwikkelen behoren daarom tot het wezen van het kerk-zijn.
Een enkele opmerking nog over de spanning tussen vloeibare en solide vormen van kerk-zijn (De Groot). Die spanning komt tot uitdrukking in de tegenstelling tussen enerzijds het zoeken naar een kansrijke, toekomstbestendige geloofsbeleving en anderzijds het gebrek aan cohesie - door sommigen als bedreigend ervaren - tussen allerlei kerkelijke verbanden. Het meest expliciet wordt deze spanning verwoord door Thomas Holvoet wanneer hij benadrukt, dat de onderlinge dialoog moet worden open gehouden: 'Dat vraagt om een respectvolle houding over en weer. En vooral om de erkenning dat de waarheid niemands eigendom is, maar slechts in gezamenlijkheid gevonden kan worden. Daarom is het jammer, dat in onze contreien de kerkelijke dialoog tussen traditioneel en progressief niet tot stand is gekomen.' De dialoog als structuurprincipe (zie ook: Van Loveren) voor het gesprek over geloof en kerk van de toekomst is de noodzakelijke wijze van communiceren, die alle deelnemers aan dit gesprek ertoe brengt om in een gezamenlijk zoeken alles te keuren en het goede te behouden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten