woensdag 23 januari 2013

Een radicale keuze durven maken

Interview met Ad van Loveren
Teamleider van het pastoraal team Elisabethparochie

Het zijn vooral economische redenen, die de besluitvorming in de Elisabethparochie hebben versneld. Er is eenvoudig geen geld meer om negen kerken open te houden. Daarom is ervoor gekozen om in Midden Zeeuws Vlaanderen vanaf 1 januari 2013 te werken met drie parochiekernen: Noord (Terneuzen, Hoek en Zaamslag - aangegeven in rood op bijgaand kaartje; klik erop om te vergroten), Zuidoost (Axel, Zuiddorpe en Westdorpe - groen) en Zuidwest (Sas van Gent, Sluiskil, Zandstraat en Philippine - blauw). In deze Elisabethparochie vormt Ad van Loveren samen met Marjan Dieleman-Fopma en Niek van Waterschoot het pastorale team, waarbij vicaris Paul Verbeek op dit moment fungeert als parochie-administrator (waarnemend pastoor).

In ieder van deze drie kernen wordt één kerk open gehouden: in Zuiddorpe, Philippine en Terneuzen. Daarnaast is er in iedere kern ook een ontmoetingsruimte voor bijeenkomsten en vergaderingen, al dan niet fysiek verbonden met de liturgische ruimte. Daarnaast wordt nog bekeken, of iedere kern ook over een kapelruimte kan of moet beschikken. 'De ontmoetingsruimte is heel essentieel in dit proces,' zegt Ad. 'Want die ontmoetingsruimte benutten we niet alleen op doordeweekse dagen, maar heel uitdrukkelijk ook als "overloop" vanuit de zondagsliturgie. We willen de viering van de zondag centraal stellen om van daaruit meer samenhang aan te brengen: niet alleen tussen de zondagsviering en de overige pastorale activiteiten, maar ook meer samenhang in de pastorale aanbod als geheel. En tenslotte willen we toewerken naar meer samenhang tussen de mensen zelf, met name ook tussen de verschillende generaties. Want er is een behoorlijke lacune tussen de geloofsbeleving zoals de oudere generatie dat gewend is en zoals de nieuwe generatie daarin staat. Mede door concentratie van de kerkdiensten proberen we die kloof te overbruggen.'

Bijna in één adem door - het enthousiasme is duidelijk hoorbaar in de stem van Ad - vertelt hij dat 'verrassend veel mensen naar de vieringen komen, nu er geen negen maar slechts drie vieringen in de parochie worden gehouden op zondag. Uit verschillende dorpen komen de mensen naar de drie kernen, al moet ik zeggen dat deze verandering voor oudere mensen niet zo gemakkelijk verloopt. Het is natuurlijk, alles bij elkaar genomen, een ingrijpende koerswijziging. Maar het heeft mij wel het inzicht opgeleverd, dat er - als je radicale keuzes durft te maken - mooie kansen kunnen ontstaan. De betere bezettingsgraad in de drie kerken veroorzaakt bij veel mensen een groter gevoel van saamhorigheid. Gevolg daarvan is weer, dat je duidelijk meer enthousiasme proeft bij mensen in de kerk.'

Voorwaardelijke kansen

Heel deze ontwikkeling is aanleiding genoeg om aan Ad de vraag voor te leggen, of hij zich herkent in mijn vermoeden, dat de marginale positie van kerk kansen oplevert voor een meer hedendaagse geloofsbeleving. Ad nuanceert: 'Ik neem waar, dat de "kerk in het groot" zichzelf niet beschouwt als marginaal, want ze vindt dat ze wel wat te zeggen heeft vanuit de lange traditie waarin ze staat. Maar omdat ze geen echt antwoord geeft op de actuele vragen van mensen, bevindt ze zich feitelijk wel in de marge van de huidige cultuur. Daarnaast zie ik op het niveau van de parochie ("kerk in het klein"), dat het krimpscenario wel degelijk tot nieuwe kansen kan leiden - mits je bereid bent om radicale keuzes te maken. De kaasschaafmethode levert uiteindelijk weinig op.'

Hieraan voegt Ad nog een belangrijk inzicht toe: 'De kansen vanuit de marginaliteit zullen alleen effect sorteren als je aan enkele voorwaarden voldoet. Zo moet je allereerst ervan uitgaan, dat er weliswaar een krimp zichtbaar is in aantallen, maar niet in het geloven van mensen. Dat zoekend geloven is misschien niet zo helder omlijnd, maar ik zie het bijvoorbeeld wel tastbaar aanwezig in een grote betrokkenheid bij de ouders van communicanten. En een andere belangrijke voorwaarde is, dat je over geloven communiceert in de principiële keuze voor een dialoog. Mijn aanvoelen is, dat de kerk de aansluiting mist als ze mensen wil opleggen, wat en hoe ze moeten geloven.'

Kerk in beweging

Ook op de vraag naar 'kerk als beweging' is het antwoord van Ad genuanceerd. Beweeglijkheid is op zich een prima eigenschap als het gaat over geloven en kerk. 'Maar,' zegt Ad, 'er zijn in wezen drie voorwaarden belangrijk, wil die flexibiliteit tot een gewenst resultaat kunnen leiden. Er moet sprake zijn van een oorspronkelijke inspiratie, er moet toegewerkt worden naar een uitdagend perspectief en het moet duidelijk zijn binnen welk organisatorisch kader de beweging zich kan voltrekken. Daarnaast moet er binnen iedere organisatie, dus ook binnen de kerk (in het groot en in het klein) ruimte zijn voor vrije invulling. Daarbij geldt wat mij betreft de onderlinge verbondenheid als een van de meest centrale waarden, terwijl die verbondenheid tegelijk in alle openheid beleefd moet worden. Daarom zou ik zelf eerder kiezen voor de uitdrukking "kerk in beweging" dan voor "kerk als beweging". Want het enthousiasme kan ontstaan waar mensen in beweging willen komen - ook als dat gedwongen gebeurt, in ons geval door economische redenen. En daarbij kun je je afvragen, of het hier dan in wezen niet gaat over de beweging van de Geest.' Inderdaad kunnen wij mensen de bewegingen van Gods Geest niet waarnemen, misschien enkel vermoeden in de omstandigheden die zich aan ons voordoen.

Daarop aansluitend ziet Ad mogelijkheden en kansen voor het geloven van mensen, als ze zich in al de verwarring van het leven toch de vraag stellen: hoe moet het nu verder? Door ruimte te maken voor die vraag zijn mensen in essentie al bezig met het uitdiepen van hun geloof. 'En waar ik vroeger probeerde,' gaat Ad verder, 'een bepaalde sturing te geven aan dat proces van zoekend geloven, laat ik het tegenwoordig meer aan de tijd over om zijn werk te doen. Want de gedifferentieerde manier waarop mensen bezig zijn hun eigen richting te zoeken in het leven is zo complex, dat je daar ook ruimte voor moet laten. Als mensen zich de vraag stellen, hoe het nu verder moet, dan is dat ook een proces van gaandeweg leren los laten en van zoeken naar "warme" ervaringen. In ervaringen die het hart warm maken, vinden mensen immers hun antwoorden, niet in dogma's en leerstellingen. En dan ontstaat er beweging, dan krijgen mensen een perspectief waar ze iets mee kunnen, meer dan wanneer mensen elkaar etiketten gaan opplakken.'

Netwerksamenleving

Het thema van 'verbondenheid in fragmenten' is voor Ad goed herkenbaar: 'We bevinden ons in een netwerksamenleving. De mate waarin mensen - nu eens met deze, dan met gene - onderlinge gemeenschap ervaren, verschilt van situatie tot situatie. De gradaties in gemeenschap zijn er al, je zult ze wel moeten constateren en benoemen. Het gemeenschapsgevoel ten tijde van het rijke Roomse leven wordt wel eens geïdealiseerd, maar ook toen waren er verschillende gradaties.'

Vanwege deze gefragmentariseerde verbondenheid zet Ad heel expliciet in op de dialoog als het structuurprincipe van de parochie. Hij maakt daarbij dankbaar gebruik van de inzichten van René Hornikx in diens boeken Spiritualiteit als motor tot vernieuwing en Het geloofsgesprek. 'In Terneuzen,' verduidelijkt Ad, 'kom ik bijeen met een groep van tien mensen, die elkaar in zekere zin slechts oppervlakkig kennen. Maar door het creëren van een open sfeer komen de deelnemers erachter wat de ander nou werkelijk beweegt. Dat is voor alle groepsleden - en voor mij - een hartverwarmende ervaring. De inspiratie die mensen tijdens zulke gesprekken vinden, overstijgt de menselijke gebrokenheid. Het is de taak van de pastor om zulke situaties te creëren en voorwaarden te scheppen, waardoor mensen tot elkaar kunnen komen, en waarin het je toevalt dat je tot geloven kunt komen.' Met name in deze laatste opmerking vind ik een sterke bevestiging van het vermoeden, dat ik in het blogbericht van 10 januari formuleerde: 'dat in de verbondenheid - juist vanwege het fragmentarische karakter, dus omdat de verbondenheid nooit "af" is - een intrinsieke kans zit opgesloten om in dat streven naar verbondenheid ook het geloof van mensen te ontdekken.'

Radicale keuzes, gepaard aan de durf om als kerk in beweging te komen en met een principiële bereidheid tot dialoog in de netwerksamenleving - zo vat ik de gedachtewisseling met Ad van Loveren samen - leveren mooie kansen op voor het geloven en kerk-zijn van hedendaagse mensen, mits de oorspronkelijke inspiratie en een uitdagend perspectief binnen een organisatorisch, maar open kader geplaatst kunnen worden.

maandag 21 januari 2013

Inspiratie voor innovatie

Interview met Harry van Waveren
Voorzitter Kerkenraad Protestantse Gemeente Goes

Het groeiende besef dat een nieuwe koers uitgezet moet worden, is bepalend voor het bezinningsproces, dat in de Protestantse Gemeente in Goes (PGG) vanaf 2011 is opgestart. Aan dat proces geeft Harry van Waveren, samen met  de Commissie 2020, sturing en impulsen. Want: 'De huidige moeilijke situatie in onze gemeente is ook een kans om zicht te krijgen op datgene waar het om gaat in kerk en geloof,' zo staat vermeld in het inlegvel van de Commissie 2020 bij het kerkblad van de PGG, december 2012.

Beweging en ontwikkeling

Dat dit geen eenvoudige opgave is, blijkt wel meteen aan het begin van het gesprek als Harry aangeeft, dat het onder meer gaat om de vraag: 'Hoe creëer je meer ruimte voor beweging en ontwikkeling, als je tegelijk de last van het instituut moet dragen? Een tekort van 30% op de uitgaven is immers geen sinecure. Roosters voor kerkdiensten moet je intussen toch zien rond te krijgen. In het proces richting 2020 zetten we in op de ontwikkeling van drie kerken naar één kerk. Dat ene gebouw moet dan als thuisbasis gaan dienen. Dit is een proces, waarin we primair moeten leren om los te laten - de regelmaat, de gebouwen, de vertrouwde gezichten. We zijn in alle zorgvuldigheid op zoek naar een vorm om dit proces goed door te komen.'

De noodzaak van het los laten - hoe pijnlijk soms ook - wordt wel onderkend in de gemeente. 'Het verzet was groter,' zegt Harry, 'toen we tien jaar geleden in het proces van Samen op Weg zaten. Het besef "dat er wat  moet gebeuren", is nu duidelijk aanwezig bij de meeste gemeenteleden. Tegelijk heb ik het vermoeden, dat we het eindpunt van de marginalisering van de kerk in de hedendaagse samenleving nog niet hebben bereikt. Dat zie je niet alleen in bepaalde maatregelen van de huidige regering of in de discussie over "geloof achter de voordeur", maar ook in het beperkt rekening houden met kerkelijke activiteiten door sportclubs of culturele verenigingen.' In die zin is Harry van mening, dat de pijn om de marginale positie van geloof en kerk op dit moment groter is dan de eventuele vruchten die deze situatie oplevert. 'We zullen eerst moeten leren nog meer los te laten - dan pas ontstaat er ruimte om te kunnen profiteren van de vrijheden die een plaats in de marge verschaft.'

Dit alles leidt ook tot het inzicht, dat er een grotere flexibiliteit zou moeten komen in de kerkorde. Dat vergroot de beweeglijkheid van de kerkelijke organisatie. 'Zo zou je,' vindt Harry, 'nieuwe vrijwilligers moeten benaderen met het vooruitzicht van een minder lange binding aan hun taak. Die flexibele insteek levert betere kansen op voor het vervullen van de taken die gedaan moeten worden.' En mijn gesprekspartner stemt in als ik zeg, dat we ook moeten leren om taken te zoeken bij mensen in plaats van - wat we nu vaak doen - mensen bij taken. Daarnaast wordt in de PGG ook gezocht naar een soepeler organisatie door te werken met een 'kleine' en een 'brede' kerkenraad, de eerste bestaande uit 15 leden (met tien vergaderingen per jaar, mogelijk verminderd tot zeven), de tweede uit 40 leden (twee vergaderingen per jaar). Op deze manier kunnen meer mensen zich beter concentreren op hun eigenlijke taak.

In de marge

Als ik vraag of Harry kan instemmen met mijn waarneming, dat geloof en kerk in de marge van de samenleving staan, stelt hij vast: 'We willen als kerk wel iets betekenen voor de samenleving, maar de vraag is hoe we dat kunnen realiseren. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de diaconale taak van de kerk, dan merk je dat gemeenteleden tegenwoordig gemakkelijker te engageren zijn voor de nood dichtbij (Voedselbank) dan voor het gebrek verder weg (honger in Sudan). Bovendien moeten we ons realiseren, dat misschien wel de positie van geloof en kerk marginaal geworden is, maar niet wat je als kerk wil doen. Daadwerkelijk dienstbetoon hoort immers tot de kern van de evangelische opdracht. En dat betekent weer, dat je ook scherp moet kijken naar hoe de samenleving vandaag in elkaar steekt.'

Hierbij maakt de Commissie 2020 gebruik van een onderzoek van Bureau Motivaction naar verschillende 'culturele mentaliteiten'. Het onderzoek wijst onder meer uit, dat de kerkelijke traditie veel nadruk legt op het collectieve, terwijl voor de meerderheid van de Nederlanders de eigen realiteit en die van de nabije ander centraal staan. Een andere conclusie uit het onderzoek is, dat in kerkelijke kringen de geschreven taal veel aandacht krijgt, terwijl de meerderheid van de Nederlanders zichzelf vooral terug vindt in een beeldcultuur. Je zou kunnen zeggen, dat er een zekere mismatch van waarden te constateren is tussen waar de kerken voor staan en wat Nederlanders doorgaans belangrijk vinden. Daarmee bevestigt het onderzoek in essentie ook de marginale positie van kerk en geloof.

De kerkenraadsvoorzitter wijst mij erop, dat de marginale positie van geloof en kerk niet uitsluitend als kansrijk gezien moet worden, maar ook een valkuil kan opleveren. 'Zo is bijvoorbeeld het celibaat steeds moeilijker uit te leggen aan mensen van vandaag. De samenleving oordeelt daar "harder" over dan in het verleden. Je moet dus ervan uitgaan, dat het volharden in een dogmatische opvatting - hoe essentieel misschien ook - ertoe kan leiden, dat je kansen om aansluiting te vinden bij de hedendaagse mens kleiner worden.' De kerk zou daarom niet zozeer een dogmatisch, maar eerder een profetisch standpunt moeten innemen, wil de positie in de marge tot betere mogelijkheden leiden voor geloof en kerk.

Verbondenheid in fragmenten

Mijn vermoeden dat de verbondenheid tussen mensen zich voornamelijk in fragmenten manifesteert, wordt door Harry volmondig onderschreven. 'Een leuk voorbeeld,' vertelt hij, 'is het verhaal van een van onze predikanten, Eeuwout van der Linden. In het kader van het proces op weg naar 2020 zou ieder van de predikanten een interview houden met een gemeentelid. Eeuwout koos daarvoor een deelnemer aan de pelgrimsreis naar Taizé uit, afgelopen zomer. Tijdens het gesprek schoven er steeds meer pelgrims aan, waardoor het uiteindelijk een groepsinterview werd. Op dat moment werd een hele sterke verbondenheid ervaren.'

Zulke momenten van verbondenheid hebben mensen bij tijd en wijle nodig. 'Misschien wel vooral de jongere generatie,' meent Harry, 'is op zoek naar zulke momenten, naar inspirerende hoogtepunten. Dat is een ander manier van inspiratie zoeken dan in de reguliere kerkdiensten. En dat vraagt van predikanten en pastores een bijzondere aandacht. Het vraagt ook een vorm van religieus en spiritueel leiderschap, die is afgestemd op wat afwijkt van het reguliere. Jonge mensen leven misschien meer "van hoogtepunt naar hoogtepunt".' Dat alles maakt het overigens niet gemakkelijker voor degenen die leiding geven aan de kerkelijke gemeente. Want hoe voorkom je in een spagaat terecht te komen, als 60% van de gemeenteleden ouder is dan 60 jaar (met een voorkeur voor het traditionele kerkelijke aanbod), terwijl de 40% die jonger is eerder aansluiting zoekt op momenten en manieren, die voor henzelf relevant zijn? Diezelfde spagaat is - zo beaam ik - overigens ook vast te stellen in de katholieke kerk, wanneer deze in haar bisdommelijke beleid inzet op aandacht voor a) traditionele parochianen, b) zinzoekers en c) mensen die onze diaconale aandacht vragen. En - aanhakend bij deze laatste doelgroep - ondanks alle inzet en goede bedoelingen van de caritas en van de diaconie is het toch heel moeilijk om juist met die mensen in contact te komen, die een beroep zouden kunnen doen op kerkelijke financiële ondersteuning.

Op dit punt meent Harry, 'dat we de diaconie ook wel van ons af georganiseerd hebben. Veel is overgenomen door de burgerlijke overheid, of door organisaties die los staan van het kerkelijk netwerk. Met het houden van diaconale collectes is het kerkelijke dienstwerk misschien meer een kwestie van geld dan van het hart geworden. De intenties zijn goed, maar de diaconie heeft een zweem van oubolligheid over zich gekregen. Wellicht zouden we ook op het vlak van de diaconie uitdrukkelijker gebruik moeten maken van de verbondenheid in fragmenten: de diaconie meer verbinden met evenementen, zoals je bijvoorbeeld ziet rond acties als Serious Request.'

Inspiratie voor innovatie

Het proces van de PGG op weg naar 2020 is een complex en uitdagend gebeuren - zoveel is wel duidelijk. Maar het kan ook nieuwe inspiratie geven, nieuw enthousiasme genereren. Het eerder vermelde inlegvel zegt daarover: 'Het woord van Jezus over de twee of drie die in Zijn naam bijeen zijn, geeft vrijheid om de kerk "opnieuw uit te vinden". Beproefde vormen van kerk-zijn zijn het waard om voort te zetten. Maar vormen, tradities zijn in Jezus' naam iets levends. Ook in Goes zullen we deze zoektocht met elkaar aan moeten gaan in het besef dat organisatie, gebouwen en mensen de kerk tastbaar maken. Het is een uitdaging om bij aanpassingen geen mensen te verliezen en elkaar vast te houden in geloof. Dit vraagt wel om met andere ogen naar onze gemeente te kijken en te leren van andere kerkelijke verbanden. Juist hier kunnen innovaties ons helpen.' Zo is Harry van Waveren, samen met de mensen van de PGG - in al haar geledingen - op zoek naar inspiratie voor innovatie.

dinsdag 15 januari 2013

Anders is óók goed

Gedachtewisseling met de Brongroep in Bergen op Zoom

Een groepsinterview - dat was ongeveer wat ik in gedachten had, maar het gesprek liep anders. Ik had mijn vragen zorgvuldig voorbereid. Toch had ik er niet voldoende bij stilgestaan, dat ik aan de groepsleden wat uitvoeriger uitleg moest geven over wat ik wil bereiken met mijn onderzoek naar 'krimp als kans'. Dat ik dus niet wil meegaan in het doemdenken over het krimpscenario. Dat er meer te halen valt als we inzetten op inspiratie in plaats van een soms te grote aandacht voor de organisatie. Dat ik denk dat er - net als de Brongroep - vele groepen zijn, die meer of minder afwijken van wat door sommigen wordt beschouwd als de hoofdstroom, groepen waarin echter precies het zoeken naar innerlijke kracht mensen samenbrengt. En hoe dat dan in de Brongroep tot uitdrukking komt.

De Brongroep is zo'n vijftien jaar geleden ontstaan, toen een aantal mensen rond de Emmauskerk in Bergen op Zoom-Noord op zoek ging naar nieuwe, aansprekende vormen van hedendaagse geloofsbeleving. Een aantal activiteiten in dat kader zijn inmiddels weer ter ziele, maar deze Brongroep heeft stand gehouden, al is de samenstelling in de loop der jaren verschillende keren gewijzigd. Men wilde destijds zoeken naar nieuwe inspiratie, naar een innerlijke bron die kracht geeft in het leven van mensen van vandaag. Zo is de naam van de groep ontstaan.

Een hilarisch moment tijdens de fotosessie.
Vlnr: Lous, Ada, Rina, Susan, Miep, Marinette, Mary en Hélène
(Angela ontbreekt op de foto omdat ze eerder weg moest)
Momenteel bestaat de groep uit mensen, waarvan sommigen zich gelovig en kerkelijk noemen (kerkelijk dan vanuit hun persoonlijke invulling), anderen liever wat meer afstand bewaren tot de plaatselijke en de mondiale kerk (al voelen ze zich op hun eigen manier aangetrokken tot geloof, in een brede betekenis van het woord) en weer anderen zeggen geen religieuze wortels te hebben maar wel op zoek zijn naar hun innerlijke kracht. De bijeenkomsten van de Brongroep, ongeveer tien keer op jaarbasis, gaan nu eens over maatschappelijke thema's, dan weer over meer spirituele onderwerpen, of ook wel - een enkele keer - over specifiek kerkelijke kwesties. Meestal wordt het thema door een van de leden voorbereid en ingeleid, maar het gebeurt ook wel dat de actualiteit of een persoonlijke gebeurtenis van een van de deelnemers de voortgang van het gesprek bepaalt.

Essentiële openheid

De kracht van deze groep is - aldus Angela - 'dat niks onbespreekbaar is. Juist die openheid voor alle mogelijke onderwerpen geeft een enorme energie. Wat ik hier met anderen kan delen, dat kan ik op geen enkele andere plek.' De saamhorigheid en het wederzijdse respect maken deze mensen tot een hechte groep.  Het is juist de dialoog, die de onderlinge band van de groepsleden bekrachtigt, ondanks dat (of misschien vooral omdat) er ruimte is voor verschil in opvatting. Het geeft een gevoel van gelijkgestemd zijn.

Hélène vult daarbij aan, dat zij die gelijkgestemdheid ook wel ervaart in kerkdiensten. De vertrouwdheid van de rituelen, de gebeden en de gezangen maken dat je de viering ook samen beleeft. Het is een soort verbondenheid, mag ik aanvullen, die je ook voelt als je met 17.000 mensen aanwezig bent bij een concert van Guus Meeuwis; je zit in dezelfde mood. 'Ik merk wel,' gaat Hélène verder, 'dat ik, anders dan vroeger, nu veel bewuster deelneem aan een viering. Ik zoek daar een zekere voeding en verrijking, die ik bijvoorbeeld niet vond toen ik - hoewel zeer boeiend - een bepaalde filosofische cursus volgde.' 

Het vaak dwangmatige karakter van het naar de kerk gaan, meent Lous, is gelukkig voorbij. Zij heeft de vrije keuze hoog in het vaandel staan. Omdat ze in de gebruikelijke kerkdiensten weinig tot geen inspiratie vindt, bezoekt ze de kerk niet meer. Maar het is voor Lous bijna een 'heilig moeten' om één keer per jaar naar Banneux, het Maria-bedevaartsoord in de Ardennen, te gaan. 'Daar haal ik voor een heel jaar kracht vandaan.'

Een tijdlang heeft Miep haar heil gezocht in een groep die deel uitmaakte van de Baghwan-beweging. Maar ze heeft dat ook weer losgelaten, toen ze de indruk kreeg dat de organisatie te strak werd. Er 'moest' teveel. Dat deed haar in ieder geval geen goed.

Duidelijk is, dat de mensen van de Brongroep - ieder op haar persoonlijke manier - zoeken naar een wijze om in de eigen kracht te kunnen staan. Angela, die zich niet gelovig noemt, heeft het dan over een kracht 'waar ik geen naam aan kan geven. Maar het is een kracht die ik niet uit mezelf heb, een kracht die groter is dan wat ik kan overzien. Daar wil ik voor open staan. En die openheid vind ik juist in deze mooie groep van mensen.'


Het parochiecentrum aan de Burgemeester Stulemeijerlaan:
huidige plek van samenkomst van de Brongroep

Ruimte voor vrijheid

Dit lijkt mij het moment in het gesprek om aan de Brongroep de vraag voor te leggen, of deze mensen zichzelf herkennen in mijn vermoeden, dat geloof en kerk in de samenleving en de cultuur van vandaag een marginale positie innemen. De term 'marginaal' lijkt bij sommigen wat negatieve associaties op te roepen. 'Het is meer,' zegt Miep, 'dat we min of meer parallel lopen aan de "hoofdstroom" van geloof en kerk. Er is duidelijk een bepaalde mate van verwantschap, maar wij zoeken op onze eigen manier naar contact met wat groter is dan onszelf.' Lous sluit daarop aan: 'Daarom is voor mij ook de vrijheid in het denken over geloof zo belangrijk. Alleen als je die vrijheid neemt, kun je zoeken naar wat voor jezelf tot de essentie behoort.' En Hélène voegt eraan toe: 'Ik neem voor mijzelf de vrijheid om een eigen invulling te geven aan het katholieke geloof.' Zonder die vrijheid, maak ik hieruit op, wordt het een dood of benauwend geloof. En Marinette bevestigt dit in feite door aan te geven, dat zij zich beter thuis voelt bij de aanduiding 'christen' dan 'katholiek', een aanduiding die haar meer ruimte biedt.

Wellicht is de aanduiding 'marginaal' in het kader van de gesprekken binnen de Brongroep niet helemaal adequaat. Toch denk ik uit het gezegde in de vorige alinea te kunnen opmaken, dat men zichzelf weliswaar verbonden ziet met de christelijke spirituele traditie (zij het ook voor ieder op een andere mate en wijze), maar dat er wel ruimte nodig is om daar een eigen invulling aan te geven. Die vrijheid is essentieel, en daarmee houdt men de mogelijkheid open om een positie in de zijlijn in te nemen, die het mogelijk maakt om los te komen van oude (kerkelijke) structuren en gebruiken. Mijn inschatting is, dat de mensen van de Brongroep - in hun zoeken naar inspiratie - zichzelf niet willen beschouwen als marginaal in het geheel van de samenleving en de cultuur.

Bij de gratie van het moment

De verbondenheid binnen de groep maakt, dat men juist hier vindt wat men hier zoekt: inspiratie, nieuwe kracht, spirituele voeding. Susan beaamt dit van harte. Maar het is wel een verbondenheid die vooral bestaat binnen het kader van deze groep. Andere vormen van verbondenheid (shoppen met vriendinnen, een avondje in de kroeg, sporten) komen weer tot stand met andere mensen. Mijn vermoeden over de verbondenheid in fragmenten wordt daarmee bevestigd. Ook in die zin, dat de verbondenheid in deze groep belangrijk is voor de momenten en de duur van de contacten met deze mensen. De verbondenheid in fragmenten hoeft dus niet als negatief te worden bestempeld, maar kan juist als een grote innerlijke kracht werken bij de gratie van het moment - een kracht die overigens wel wordt meegenomen voor latere levensmomenten.

En hoe zit het dan met 'geloof en kerk als beweging', in de visie van de leden van de Brongroep? Een vorm van beweging - of ontwikkeling - is herkenbaar als Miep zegt in de loop der tijd geleerd te hebben, 'dat Bijbelverhalen gezien moeten worden als metaforen. In die zin krijgen ze betekenis, niet als verhalen die je letterlijk moet opvatten.' Een andere wijze van beweging is te constateren als gezegd wordt, dat men binnen de Brongroep ruimte vindt om los te komen van oude structuren als die hinderen bij het vinden van inspiratie, zingeving, levensduiding. Hélène vat deze ontwikkeling samen door erop te wijzen, 'dat ik in deze groep leer om anders naar dingen en mensen te kijken. Het sterkt mij in de gedachte: anders is óók goed.'

Met deze woorden wordt het karakter van de Brongroep in mijn aanvoelen heel raak getypeerd. Het is een groep die zich, oorspronkelijk begonnen binnen het kader van een lokale geloofsgemeenschap, ontwikkeld heeft tot een open gezelschap, waarin het onderlinge respect en de dialoog belangrijke voorwaarden zijn voor het creëren van ruimte, waarin ieder kan komen tot een voor de betreffende persoon relevante duiding van het eigen leven.

donderdag 10 januari 2013

Metamorfosen III

Op zijn weblog vermeldt Sybrand van Dijk, dominee in het Groningse Sauwerd, dat hij het boek God in Fragmenten van de Franse theoloog Jacques Pohier - naar welk boek hij zijn weblog heeft genoemd - ook maar bij toeval op het spoor kwam: 'Zijn boek stond half vergeten op een plank in een boekhandel. De titel raakte mij. Het was een punt in mijn leven, waarop alles gebroken was. Ik voelde mij een karretje dat losgebroken was van de trein en uit de rails was geschoten. Ik was verdwaald, en in paniek, op onbekend terrein. God lag vóór mij, in stukken. In onherstelbare scherven. Ik verlangde terug naar het spoor. Ik wilde terug naar de trein. In mij huilde een ontroostbaar kind.'

Hunkering vaar verbondenheid

Uit deze woorden spreekt een hunkering naar verbondenheid: niet alleen met God, maar ook met mensen die Sybrand terug op dat spoor kunnen helpen. De behoefte aan verbondenheid, en vooral het voldoen aan die fundamentele behoefte, is essentieel voor het menselijk bestaan. De wijze waarop die verbondenheid tot stand komt, kan verschillen naar gelang de persoonlijke, culturele, maatschappelijke en spirituele omstandigheden die zich aan mensen voordoen. Ik meen dat de sterke individualisering van onze samenleving leidt tot een verbondenheid in fragmenten. En ik heb in een voorgaand bericht betoogd: 'Misschien ligt in het erkennen van ieders persoonlijke keuze daarom wel meer onderlinge verbondenheid dan we op het eerste oog zouden vermoeden. Het principieel erkennen van ieders individuele keuzemogelijkheid (en van de verbintenissen die zij/hij wel of niet wil aangaan) zou wel eens een echo kunnen zijn van de geduldige trouw van God (Ps 86, 15).'

Hier interesseert mij vooral de vraag, in hoeverre vanuit Borgmans Metamorfosen aanknopingspunten zijn te vinden voor het vermoeden, dat de erkenning van het gefragmentariseerde karakter van de menselijke verbondenheid een zinvolle en kansrijke betekenis heeft voor het geloof en het kerk-zijn van mensen van vandaag.

De fragmentarisering die ik constateer met betrekking tot de onderlinge menselijke verbondenheid, wordt ook door Borgman gesignaleerd als hij stelt: 'In Nederland drukt dit "geloven buiten verband" (believing without belonging) zich uit in het opmerkelijke gegeven dat een niet onaanzienlijk deel van de bevolking zich niet beschouwt als lid van een kerkgemeenschap, maar wel als gelovig. De religie en de kerken als een soort cultureel geheugen dus, waar mensen zich niet mee identificeren, maar dat ze achter de hand willen hebben om eruit te kunnen putten als ze dat nodig achten. ... Zoals waarschijnlijk op de meeste terreinen van het leven, gedragen zij zich ook in religiosis primair als consumenten en gebruikers.' (36)

Geschonken

Deze laatste constatering heeft beleidsmakers en voorgangers ertoe verleid om als kerk een positie te willen veroveren op De markt van geloven (titel van een boek van Anne van der Meiden, 2000, 2e druk). Het denken in marketingtermen met betrekking tot geloof en kerk is echter niet de insteek die Borgman kiest. Hij gaat uit van de gedachte, dat 'de christelijke traditie ... een visie [heeft] op wat de samenleving feitelijk bij elkaar houdt, en op het verplichtende karakter van deze werkelijkheid. ... Wij mensen danken wat wij zijn en wat wij hebben aan anderen, aan wat ons vrij geschonken is. Dit impliceert de verantwoordelijkheid bij te dragen aan het welzijn van anderen.' (117) Deze onderlinge solidariteit als verplichtende vorm van verbondenheid is echter geen op voorhand gegeven werkelijkheid. 'Partieel, gebroken, tekortschietend en steeds weer vragend om verdere voortgang en correctie kan deze solidariteit geïnstitutionaliseerd en gecultiveerd worden, zonder dat de mislukkingen ooit de illusie doen ontstaan dat alles voor niets is, of de successen dat het onmogelijke dan toch is gerealiseerd. Het onmogelijke verschijnt als mogelijke, en daarmee zinvolle opgave binnen een reëel gegeven. Tegelijkertijd blijft het een steeds wijkende horizon.' (126)

Van grote betekenis in deze visie is, dat Borgman de onderlinge menselijke verbondenheid niet zozeer benadert in termen van het marktmechanisme, maar als een morele categorie. Mensen gedragen zich niet enkel als gebruikers van wat zij in hun leefwereld aantreffen, maar ook - hoewel niet uitsluitend en niet in alle omstandigheden - als personen met een moreel besef. In het zeer genuanceerde hoofdstuk over De religieuze waardigheid van tot sterven geworden leven stelt Borgman vast, 'dat mensen individueel en georganiseerd contact met hen [= ernstig zieken en stervenden - WH] zoeken, zich toewijden aan hun verzorging, hen steeds opnieuw willen brengen tot een in hun situatie optimale vorm van goed en autonoom bestaan.' (216)

Een intrinsieke kans

De lotsverbondenheid als een verschijningsvorm van ultieme solidariteit komt vaak op een gebroken, fragmentarische wijze tot uiting. Zij wordt immers - aldus Borgman - gekenmerkt als 'steeds weer vragend om verdere voortgang en correctie.' (126) Dat betekent in mijn visie dan, dat in de verbondenheid - juist vanwege het fragmentarische karakter, dus omdat de verbondenheid nooit 'af' is - een intrinsieke kans zit opgesloten om in dat streven naar verbondenheid ook het geloof van mensen te ontdekken. Het is immers in de ervaring van de gebrokenheid van het bestaan, dat mensen het meest dringend behoefte hebben aan een oervertrouwen, aan een geloof dat grond geeft aan hun leven. Precies vanwege het steeds onvoltooide karakter van de verbondenheid staat zij - vanuit religieus c.q. christelijk oogpunt - in het teken van de uiteindelijke voltooiing door God zelf. En waar dit geloof van individuele mensen zich ontwikkelt tot een georganiseerde vorm van lotsverbondenheid en geloofsbeleving, daar kan ook sprake zijn van kerk in de betekenis van geloofsgemeenschap.

Kortom, waar het steeds opnieuw streven naar verbondenheid tussen mensen op een niet-dogmatische, praktisch-morele en persoonlijk doorleefde wijze tot stand komt en tevens gebaseerd is op de vrije keuze van individuele mensen, daar zie ik toekomstperspectief voor geloof en kerk in het tijdsgewricht, waarin wij leven. Ik hoop deze conclusie vanuit de concrete praktijk te kunnen onderbouwen in de interviews die ik wil voeren met mensen en groepen, waarvan ik veronderstel dat zij iets zichtbaar maken van de verbondenheid in fragmenten. Daarom: wordt vervolgd...

maandag 7 januari 2013

Metamorfosen II

Het is zeker een overmoedige gedachte om te veronderstellen er zonder meer een transformatie mogelijk is van een kerk als instituut naar een kerk als beweging, hoe noodzakelijk die omvorming ook mag zijn. Daarom zal dit proces, wil het een goede kans van slagen hebben, gebaseerd moeten worden op minstens twee pijlers: een geïnspireerde en inspirerende visie en een adequate (jaja, toch weer:) organisatorische inkadering. Inspiratie en organisatie vormen een onlosmakelijk geheel, maar de aandacht voor de inspiratie beschouw ik als het fundament voor de organisatie. De notie dat 'het geloof voorop' gaat, wordt verwoord in de beleidsvoornemens van het bisdom Breda uit 2007: In de duizend gezichten van uw volk.

Vanwege het primaat van de inspiratie wil ik mij in deze bijdrage richten op de vraag, of er in Borgmans Metamorfosen elementen te vinden zijn die een ondersteuning bieden voor de aanname dat 'kerk als beweging' kansen met meer perspectief oplevert voor het geloof van mensen dan de kerk in institutionele vorm. Eerder heb ik betoogd, dat de pelgrimage - die ik hier niet enkel als fysieke onderneming, maar ook als geesteshouding wil opvatten - 'doorgaans leidt tot het besef dat de pelgrim in veel opzichten afhankelijk is van de omstandigheden, van de mensen die zij/hij ontmoet, van Gods genade.' Het onderweg zijn mag daarom gezien worden als een metafoor voor het besef van receptiviteit en van flexibiliteit. Precies dit besef is nodig om te kunnen focussen op de betekenis van 'kerk als beweging'. (En toegegeven: eigenlijk gaat het mij hier meer om de beweging dan om de kerk.)

Een nieuwe religieuze situatie

Borgman gaat uit van de gedachte dat 'de hernieuwde belangstelling voor religie en religieuze thema's ..., in alle chaos, veelvormigheid en onduidelijkheid die het aankleeft, aan het licht [brengt] dat onze situatie op een onverwachte en nieuwe manier een religieuze situatie is.' (78) Als deze belangstelling in alle verwarrende verschijningsvormen inderdaad duidt op een verrassend andere religieuze situatie, dan kan deze vaststelling enkel gedaan worden vanuit de optiek, dat religie - net als vrijwel alle andere verschijnselen in de wereld waarin wij leven - onderhevig is aan wijziging, beweging, historiciteit en de beperkingen van het moment. Religie die een voor eens en altijd vaststaande waarheid belichaamt, is niet te beschouwen als een reëel en dus veranderend en veranderbaar verschijnsel, maar als een ideologie. Religie echter, die verstaan wordt als een fluïde en vaak ongrijpbare uiting van het menselijke verlangen naar heelheid en genade, is - juist in haar ondoorgrondelijkheid - moeilijker in te passen in het beeld van een kerk als instituut. Er zijn mensen, die deze 'verzwakking' van de religie betreuren.

Zich baserend op werk van de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo stelt Borgman vervolgens: 'Deze beweging in de richting van 'verzwakking' brengt de moderniteit volgens Vattimo op een verrassende manier in de nabijheid van de christelijke traditie.' (79) Met een verwijzing naar de brief van Paulus aan de christenen in Filippi (2, 6-11) wijst Borgman erop, dat 'God zich [heeft] ontledigd om in Jezus Christus als mens te verschijnen: zwak, kwetsbaar, zonder verweer tegen machtsuitoefening, en juist zo een onthulling van wat werkelijk van belang is. ... Zo is het meest verhevene te vinden in het meest onooglijke, het meest waardevolle in dat wat zichzelf het minst kan verdedigen.' (79) Het is deze paradoxale interpretatie van de werkelijkheid, die het mogelijk maakt ook onze actuele leefsituatie te zien als een religieuze situatie, want dan worden in die soms rauwe en vaak ongerijmde realiteit sporen zichtbaar van een toekomstscheppende God.

Hierop voortbordurend - nu onderbouwd vanuit de gedachtegang van de Franse filosoof Jean-Luc Nancy - stelt Borgman dat het christendom, in tegenstelling tot religies die hun identiteit veelal baseren op wat in het verleden is gebeurd of vastgelegd, principieel geopend staat naar wat komt. 'God staat niet allereerst aan het begin van alles, maar openbaart zich in het verloop van de geschiedenis en zal zich pas volledig onthuld hebben aan het einde ervan. Dit opent het christendom voor het nieuwe dat zich aandient en laat het keren naar het andere dan zichzelf, met de verwachting dat juist daar de waarheid te vinden zal zijn.' (82)

Gericht op wat komt

Deze gerichtheid op het nieuwe dat zich aandient, veronderstelt een openheid, die niet vanzelfsprekend is. Het is een gerichtheid, die kwetsbaar maakt en die vraagt om moed. Ze is gefundeerd op het vertrouwen, dat niet de eigen waarheid zaligmakend is, maar het gezamenlijke zoeken naar wat waardevol is en toekomst schept. Ze veronderstelt, dat het mogelijk is om mijn eigen belangen los te laten in de overtuiging, dat slechts het onbaatzuchtig dienen van de belangen van de naaste uiteindelijk (in) mijn belang is. Met deze - voor het christendom principiële - gerichtheid op het nieuwe is in mijn optiek nauwkeurig de beweging aangeduid, die vanuit geloof en kerk nodig zijn om de geesteshouding van de pelgrimage mogelijk te maken.

De beweging, het pelgrimeren, het op weg zijn, het openstaan voor wie of wat zich aan mij voordoet, hoort tot het wezen van het christelijke geloof. De gerichtheid op het komende en op de Komende maakt christenen vrij om zich niet gebonden te achten aan wat is of aan wat is geweest. Deze gerichtheid geeft hen de moed en het gelovige vertrouwen, dat kwetsbare ontvankelijkheid geen zwakte laat zien maar juist een grote innerlijke kracht.

Toegespitst op de kerk als organisatie of als instituut betekent dit, dat wij de bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, altijd opnieuw moeten leren zien onder de optiek van wat zich voordoet of zal voordoen. Het betekent wellicht vooral, dat wij de bereidheid weten op te brengen om bestaande vormen  los te laten omwille van de voortgang van het geloof van mensen. Geloof uit zich weliswaar in bepaalde organisatievormen en geritualiseerde gebruiken, maar het zit daar niet in opgesloten. De huidige culturele en maatschappelijke situatie - in al haar kleurrijke veelvormigheid, verwarring en dissonanten - getuigt daarvan. Voor wie het wil zien.

donderdag 3 januari 2013

Metamorfosen I

Het boek Metamorfosen, dat Erik Borgman in 2006 publiceerde, was in 2010 aan zijn vierde druk toe. Dit laatste geeft iets aan van het belang en de actuele betekenis van het onderwerp dat hij hierin aansnijdt. De ondertitel Over religie en moderne cultuur wijst op het raamwerk, waarbinnen hij het theologische debat wil voeren in confrontatie met de hedendaagse culturele en maatschappelijke context.

In deze bijdrage wil ik mij concentreren op de vraag, of het - vanuit de gedachtegang van Borgman - mogelijk is de hypothese te ondersteunen, dat de marginale positie van geloof en kerk eerder kansen dan bedreigingen biedt voor een hedendaagse, adequate geloofsbeleving en kerkontwikkeling. In twee toekomstige bijdragen wil ik dan het boek bevragen op de andere thema's van mijn studieverlof: kerk als beweging en verbondenheid in fragmenten.

Gezamenlijke afhankelijkheid

Het project (het boek is immers slechts een deel van zijn theologische onderzoeksprogramma) van Borgman is een gedurfde, maar ook uitdagende poging om de discussie over de betekenis en de waarde van religie te plaatsen in het hart en niet in de marge van het hedendaagse cultureel-maatschappelijke debat. Een van de belangrijkste redenen daarvoor is 'de noodzaak het steeds dreigende en angstwekkende cynische ongeloof in de publieke discussie tegen te gaan.' (13 - De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de betreffende pagina uit Metamorfosen.) Het bestrijden van ongeloof is niet een poging tot herkerstening van de Europese cultuur, maar het opnieuw in herinnering brengen van de essentie van het religieuze in het publieke debat, waarin het uiteindelijk 'gaat om iets dat geen van de deelnemers bezit, maar wat zij alleen van elkaar kunnen krijgen. Dit verdient respect en vraagt toewijding. De gezamenlijke afhankelijkheid [curs. WH] van wat ons alleen in het debat gegeven kan worden, is de uiteindelijke - in mijn religieuze visie - grond van het recht van de vrijheid van meningsuiting die terecht in de westerse samenleving zo fundamenteel wordt geacht.' (13)

Het is juist de door Borgman gesignaleerde afhankelijkheid die de essentie van religie uitmaakt, en die - wellicht precies daarom, maar geheel ten onrechte - wordt geweerd uit het publieke debat. Immers: 'Elke vorm van politiek en cultuur kan worden verstaan als uitdrukking van een verlangen naar het geluk en als poging dit geluk naderbij te brengen. Dit maakt ze theologisch van betekenis als gestalten van verlangen naar God en als poging trouw te zijn aan God als de vervuller van het menselijk verlangen naar geluk.'(19) Het verlangen naar geluk en de pogingen dit te bereiken is een universeel menselijk gegeven. Dit gegeven heeft niet alleen politieke en maatschappelijk-culturele betekenis, maar impliceert ook een principieel theologische insteek. Want dit verlangen en deze pogingen zijn alleen zinvol in het besef van de onderlinge menselijke afhankelijkheid en in de erkenning dat de vervulling van dit verlangen is onderworpen aan het inzicht dat 'mensen ... steeds opnieuw en steeds op nieuwe manieren [ontdekken] dat zij hun leven niet kunnen beveiligen, niet kunnen beheersen, niet kunnen maken, en dat zij met dit gegeven in het reine moeten komen.' (49) 'Mijn theologische vermoeden is nu dat de huidige terugkeer van de belangstelling voor religie de ontdekking betekent dat het creëren van een volmaakte wereld onmogelijk is.' (50)

Verliezen en winnen

De inspanningen van Borgman om religie opnieuw in het hart van het publieke debat te plaatsen, worden overigens ook zichtbaar in zijn Overlopen naar de Barbaren. Het publieke belang van religie en christendom (2009, 2e druk). Dat deze inspanningen nodig zijn, zie ik als een erkenning van van de omstandigheid dat geloof en kerk feitelijk een marginale plaats innemen in de huidige samenleving. Maar tegelijk zijn deze inspanningen een bevestiging van de mogelijkheid om vanuit die marginale positie nieuwe kansen te benutten om door te dringen tot het wezenlijke van geloof en kerk. Deze kansen zijn vooral gelegen in de mogelijkheid om een ander aspect van de christelijke religie te benadrukken. Hierbij gaat het om de notie van 'verliezen in vertrouwen op de belofte van terugwinnen'. Borgman werkt dit uit in het - voor mij zeer inspirerende - hoofdstuk over De christelijke traditie als herinnering aan Gods kenotische nabijheid. (230-245)

'Kenosis' is een begrip dat is ontleend aan de brief van Paulus aan de Filippenzen (2, 6-11). De term wordt  in theologische zin gebruikt om aan te duiden, dat God in Jezus een menselijke gestalte heeft aangenomen; in zijn overgave aan de dood op het kruis heeft Jezus laten zien dat hij zijn goddelijke natuur niet heeft willen vasthouden, maar in alle opzichten de menselijke natuur heeft willen delen. Precies in de schandelijke dood aan het kruis - een langzame en gruwelijke marteldood die destijds bedoeld was voor slaven, want Romeinse staatsburgers kregen een eervolle doodstraf: zij werden onthoofd - is zichtbaar geworden hoe God in dat moment van totale godverlatenheid toch aanwezig kan zijn als degene op wie te vertrouwen is, ook al lijkt dat vertrouwen volkomen absurd. Borgman: 'Precies de christelijke overtuiging dat in Jezus' overgave aan deze goddeloosheid en in zijn bereidheid eraan te gronde te gaan, zichtbaar werd hoe God is, maakt het onmogelijk te claimen dat christenen en hun kerk als erfgenamen van Jezus alle waarheid in bezit zouden hebben.' (234) 'Jezus belichaamt een waarheid die geen bezit kan zijn, maar een ruimte die steeds opnieuw wordt ontvangen op plaatsen waar dat het minst te verwachten is [curs. WH].' (235)

Het waagstuk dat geloven heet

Het is vanwege deze laatste formulering, dat ik mij gesterkt voel in mijn vermoeden om de kansen voor geloof en kerk te zoeken in de marge - niet omwille van geloof en kerk als zodanig, maar omwille van mensen die in en vanuit dit waagstuk, dat geloven heet, willen leven. De hierboven genoemde ruimte en de in Jezus op een ultieme wijze gepersonifieerde, vertrouwvolle ontvankelijkheid, waardoor een gerichtheid ontstaat op het onverwachte, maken het mogelijk in de marge de kansen te ontdekken, die wij in het centrum van de hedendaagse doel-rationaliteit nauwelijks vermogen te zien.

Wat dan concreet de kansen in de marge zijn voor geloof en kerk, kansen die benut kunnen worden in de feitelijke omstandigheden, wil ik in de komende tijd onderzoeken in een aantal gesprekken met mensen en groepen, waarvan ik vermoed dat zij vanuit 'een ruimte die steeds opnieuw wordt ontvangen' het voortouw nemen.  In die lijn sluit ik af met een programmatische oproep van Borgman: 'Het komt erop aan oog te krijgen voor de levenskracht van de veelkleurige en veelvormige, vaak warrige en weinig gesystematiseerde religieuze vormen die schuil gaan onder de oppervlakte van de mondiale rationalisering. Religie lijkt steeds opnieuw te ontstaan uit de confrontatie met de ongerijmdheden van het individuele en collectieve bestaan, uit het verlangen naar ordening in de chaos, uit de drang naar leven te midden van de dreigende dood, uit de soms wanhopige hoop op een dragende kracht die bevrijdt van de onmogelijke taak zelf het eigen leven te maken.' (231)