vrijdag 28 december 2012

De waarde van het weerloze

Over enkele dagen begint mijn sabbatverlof. Drie maanden ruimte om mij niet te hoeven bezighouden met afspraken, werkroosters en deadlines (dit alles mede mogelijk gemaakt door mijn collega's, door het bestuur als mijn werkgever, door het bisdom met een mooie regeling voor studieverlof). Drie maanden ruimte om mij te concentreren op het zoeken naar kansrijke gedachten en inspirerende initiatieven. Drie maanden om het mosterdzaadje te cultiveren: het sterke voorgevoel, dat er volop mogelijkheden zijn voor mensen die willen geloven, ondanks - misschien wel juist dankzij - de krimp in de kerkelijke organisatie (dit alles met het doel om de resultaten van mijn zoektocht terug te geven aan collega's, geïnteresseerde parochianen en bisdom).

De zoektocht zal onder meer verband houden met het benoemen van positieve waarden, die richting kunnen geven aan mensen en hun zoektocht naar een vorm van authentiek geloof. Ik wil het aanwijzen van deze waarden verduidelijken aan de hand van de drie veronderstellingen, die ik in mijn vorige bericht heb geformuleerd.
  1. Als het klopt, dat de marginale positie van geloof en kerk beschouwd moet worden als een kansrijke positie, waarin ligt dan de waarde van die positie? Dat kerk en (geïnstitutionaliseerd) geloof in de zijlijn van de samenleving terecht zijn gekomen, maakt hen kwetsbaar. Althans in die zin, dat zij niet in de positie verkeren om stevige invloed uit te oefenen op maatschappelijke ontwikkelingen. Maar misschien biedt die kwetsbare, marginale opstelling - juist aan mensen die zoekend geloven - een gouden kans om zich te kunnen vereenzelvigen met een van de kernthema's van het christelijke geloof: dat in de kwetsbaarheid een grote kracht is gelegen. Die kwetsbare opstelling maakt mensen immers eerder ontvankelijk en open dan een leerstellige zekerheid, die weinig ruimte laat voor afwijkende opvattingen en gedragingen.
    Erik Borgman formuleert het aldus: 'Christelijk gezien is datgene van waarde wat mensen ruimte geeft het goede, waardevolle leven te kunnen zoeken, ervoor open te staan, het te kunnen ontvangen en het te kunnen cultiveren. Deze ruimte lijken mensen precies te zoeken in de nieuwe vormen van religiositeit die ... zijn ... te beschouwen als uitdrukkingen van - in traditionele christelijke termen - verlangen naar genade.' (Metamorfosen, 142v)
    Precies het verlangen naar genade veronderstelt een fragiele, maar krachtige openheid, die een belangrijke waarde inhoudt in de zoektocht naar wat richting kan geven vanuit het geloof. En op basis van die principiële ontvankelijkheid stelt het geloof in één adem de huidige maatschappelijke utopie onder kritiek, dat de wereld, de toekomst, de mensen maakbaar zijn en dat ieder mens zijn eigen toekomst ontwerpt. Juist deze kritiek kan beter, scherper geformuleerd worden vanuit de marge dan in het centrum van de macht.
    Natuurlijk maakt deze ontvankelijkheid vanuit de zijlijn ons kwetsbaar. Daar moeten we niet te licht over denken. Want het kan gebeuren, dat hoon en ongenuanceerde kritiek, spot en zelfs verdachtmaking ons deel zullen zijn. Maar Jezus houdt ons voor: 'Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.' (Mt 5, 11-12)
    Open staan voor wat/wie zich aandient en het bewust kiezen van een onafhankelijke, marginale positie kunnen dus als positieve waarden worden geformuleerd, die perspectief bieden op een authentieke, in de hedendaagse omstandigheden kansrijke geloofsbeleving.
  2. Een andere vorm van ontvankelijkheid en kwetsbaarheid wordt zichtbaar, wanneer de kerkelijke organisatie zich weet los te maken van het institutionele denken ten gunste van geloven als een beweging. Welke waarde kan worden toegekend aan deze andere, meer fluïde denkwijze?
    Het mag duidelijk zijn, dat het menselijk samenleven niet zonder instituties, zonder organisaties kan: ze geven immers aan, hoe dingen zijn geregeld, hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen, welke doelen er nagestreefd dienen te worden. Organisaties kenmerken zich door drie basispijlers: kennis, kader en controle (zie Wikipedia), pijlers die nodig zijn om het instituut te kunnen voortzetten. Maar tegelijk kan een instituut de neiging hebben om een zeker stollingsgehalte te ontwikkelen, vooral wanneer de kernwaarden uit het verleden niet op een adequate wijze aansluiten bij de actuele ontwikkelingen. Dat geldt niet alleen voor het kerkelijk instituut als wereldwijde organisatie, maar ook voor de kerkelijke organisatie op niveau's van bisdom en parochie(kern).
    Geloven als beweging is door de eeuwen heen (en in vrijwel alle godsdiensten) zichtbaar in de pelgrimage. Het op weg zijn - naar een voorgenomen fysieke of spirituele bestemming - is een onderneming die kwetsbaar maakt. Want het einddoel is niet op voorhand bereikbaar, nog los van de wijze waarop het doel tenslotte wordt bereikt. Maar ook hier is sprake van een groeiende ontvankelijkheid, omdat het pelgrimeren doorgaans leidt tot het besef dat de pelgrim in veel opzichten afhankelijk is van de omstandigheden, van de mensen die zij/hij ontmoet, van Gods genade. De notie, die het Tweede Vaticaans Concilie heeft geformuleerd als 'Gods volk onderweg' (vgl. Lumen Gentium 14: 'deze pelgrimerende kerk'), getuigt van deze ontvankelijkheid.
    Ook deze vorm van fragiele, niet-gestolde en receptieve openheid is een precair gebeuren. Omdat niet vooraf vaststaat, of en op welke wijze het doel wordt bereikt. Vraag is zelfs, of er een doel bereikt moet worden, want het onderweg zijn zelf is wellicht de intrinsieke betekenis van de pelgrimage, omdat in die voortgaande beweging zichtbaar en ervaren kan worden hoe het menselijk verlangen naar goddelijke genade (zie Borgman) tot vervulling kan komen.
    Principiële beweeglijkheid en receptiviteit kunnen derhalve eveneens als positieve waarden worden aangeduid in het ontwikkelen van een veelbelovende, toekomstbestendige geloofshouding.
  3. Tenslotte heb ik de hypothese geformuleerd, dat de individualiteit die hedendaagse mensen kenmerkt ertoe leidt, dat het zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbondenheid steeds een fragmentarisch karakter heeft. De beperkte duur van onderlinge verbondenheid lijkt in tegenstelling te staan met de geduldige trouw van God (Ps 86, 15). Maar het gegeven van een beperkte en tijdelijke saamhorigheid is hoe dan ook onmiskenbaar in de wereld van vandaag. Welke waarde kan dan worden toegeschreven aan deze gemeenschappelijkheid in fragmenten?
    Het mag duidelijk zijn, dat mensen zich - ook vandaag nog - langdurig kunnen binden aan elkaar in een keuzerelatie (partnerschap, huwelijk, familieband). Toch zijn er ook veel bindingen, die mensen slechts aangaan met anderen voorzover die binding een bepaald nut of voordeel oplevert: in economisch, cultureel, politiek of spiritueel opzicht of met het oog op het ambiëren van een bepaalde status. Zodra het voordeel niet meer gezien wordt, kan men de binding opzeggen. Dat geldt niet alleen voor de verbondenheid die men al of niet voelt met de kerk, maar ook met politieke partijen of vakbonden. Van de binding met het geloof en de (lokale) kerk zien mensen vaak alleen het nut nog op het moment, dat ze gebruik willen maken van bepaalde diensten rond scharniermomenten in hun leven. Of men zoekt verdieping van het geloof op bepaalde zelfgekozen momenten in stilte en cursusaanbod van een klooster of van spirituele gidsen.
    Kenmerkend van deze gefragmentariseerde bindingen is, dat de keuze ligt bij de persoon zelf. Anders dan tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de keuze (of dwang?) van de binding vaak lag bij de gemeenschap, is het nu de individuele mens die kiest welke verbintenis het beste bij haar/hem past. Dit is een ontwikkeling, die we - ieder individueel, maar ook gezamenlijk, als samenleving - hebben gemaakt. Het heeft weinig zin, om deze gang van zaken te ontkennen of tegen te werken. Het is wel van belang te onderkennen, dat hierdoor de gemeenschappelijke moraal het dreigt af te leggen tegen de individuele. De sterke behoefte in de huidige samenleving aan meer onderling - en daadwerkelijk - respect is een significante uiting van dit verlies aan gezamenlijke moreel besef. Het vraagt dus van individuele leden van de samenleving dat zij zich als individu het besef eigen maken van het belang van moreel verantwoord gedrag. Deze individuele verantwoordelijkheid kan een stevige basis vormen voor het gefundeerd kiezen van de bindingen die mensen wel of niet willen aangaan.
    De principiële bereidheid om de keuze te laten bij het individu betekent dan, dat je de ander de mogelijkheid biedt om een alternatieve keuze te maken. Het hooghouden van deze bereidheid maakt je daarom kwetsbaar. Je bent immers bereid het risico te lopen, dat de ander jou niet zal volgen in jouw keuze. Maar als zij/hij die keuze maakt op basis van de eigen morele verantwoordelijkheid, dan moet je aannemen dat het een keuze is op basis van kwaliteit, een keuze die daarom het beste past bij de persoon in kwestie. Deze keuzemogelijkheid hanteren als een principieel uitgangspunt is de eerste stap op weg naar de hierboven gesignaleerde behoefte aan eerbiediging van ieders persoonlijke keuze. Misschien ligt in het erkennen van ieders persoonlijke keuze daarom wel meer onderlinge verbondenheid dan we op het eerste oog zouden vermoeden. Het principieel erkennen van ieders individuele keuzemogelijkheid (en van de verbintenissen die zij/hij wel of niet wil aangaan) zou wel eens een echo kunnen zijn van de geduldige trouw van God (Ps 86, 15).
    De waarde van gefragmentariseerde verbondenheid is daarom gelegen in de principiële erkenning van ieders persoonlijke keuze, een erkenning die een afspiegeling is van Gods grootmoedigheid. Hij is immers 'barmhartig en genadig, geduldig, groot in liefde en trouw' (Ex 34,6).
Resumerend kan gesteld worden dat het bewust kiezen voor de marginale positie van geloof en kerk, het nastreven van de kerk als een pelgrimerende gemeenschap en de fundamentele erkenning van de verbondenheid in fragmenten een kwetsbare, risicovolle maar ook kansrijke onderneming is, die zich richt op het ontplooien van waarden als ontvankelijkheid, kritische onafhankelijkheid, ruimte voor ontwikkeling en beweeglijkheid en principiële keuzevrijheid. Juist in het broze van deze waarden is hun kracht gelegen, omdat ze iets weerspiegelen van het goddelijke geheim dat zich laat kennen als het gefluister van een zachte bries (1 Kon 19, 12).

zaterdag 15 december 2012

Een hardnekkig vermoeden

In de hedendaagse beeldcultuur komen dagelijkse vele, vele foto's voorbij. De meeste trekken niet langer dan een of twee tellen de aandacht. Maar er zijn afbeeldingen, die iets beter mijn interesse kunnen vasthouden. Het zijn vaak foto's, waarop slechts een deel van het object zichtbaar is. Zelf maak ik ook graag van zulke foto's. Omdat ze - door het geheel slechts partieel in beeld te brengen - je de vraag laten stellen: 'Wat zou er nog meer te zien zijn, buiten de randen van de afbeelding?' Zulke foto's wekken je nieuwsgierigheid naar dat 'meer', waardoor je langer, beter, verwachtingsvoller kijkt naar de afbeelding.

Een vermoeden, misschien wel een hardnekkig vermoeden ligt ook ten grondslag aan het onderwerp, dat ik in mijn sabbatverlof wil onderzoeken. Inmiddels heeft de bisschop zijn goedkeuring verleend aan mijn sabbatverlof, dat per 1 januari 2013 aanvangt. In de aanvraag voor het sabbatverlof, die aanleiding gaf tot de bisschoppelijke akkoordverklaring, heb ik - bij wijze van vermoeden - gesteld dat het 'heel verfrissend (kan) zijn om op een andere manier te (leren) kijken naar het actuele krimpscenario. Wellicht kan de huidige ontwikkeling ons helpen om ons opnieuw te concentreren op de kernwaarden van het christendom, op datgene waar het Jezus van Nazaret in essentie om te doen was. Het naderende koninkrijk Gods zette hem ertoe aan om Gods liefde zichtbaar te maken in zijn eigen sterke spirituele verbondenheid met God en – nauw daarmee samenhangend – in zijn ultieme dienstbaarheid aan het tot hun recht brengen van de mensen met wie hij omging.

Kwalitatieve groei

De kwantitatieve krimp, waarvan hierboven sprake was, zou – in een proces van her­bronning – wel eens kunnen leiden tot een kwalitatieve groei. Het is niet zo, dat de inhoud van de christelijke boodschap verloren is gegaan, maar ze is – door alle aandacht voor re­organisatie en schaalvergroting in de afgelopen tijd, – wel onder het stof geraakt. Dat vraag dus om een andere manier van kijken naar de realiteit van geloof en kerk.'

Meer toegespitst heb ik de vraagstelling voor mijn onderzoek geformuleerd als het 'zoeken naar en (op bescheiden schaal) ontwikkelen van concrete handelingsmodel­len die ons helpen bij het terugkeren naar de kernwaarden van het christendom (geloven in het naderende koninkrijk Gods), waarbij we ons concentreren op de inspiratie ('zijn') en minder op de organisatie ('hebben'). Deze handelingsmodellen zullen gevonden en ontwikkeld dienen te wor­den vanuit het krimpscenario als een kansrijk proces. Juist die worteling in de krimpsituatie is van belang om de slagingskans van de handelingsmodellen zo groot mogelijk te maken.'

Drie vragen

Deze globale vraagstelling heb ik nader uitgewerkt in een drietal, hieronder toegelichte, vragen, die ik in de komende maanden verder wil exploreren. Elk van deze drie vragen gaat uit van een veronderstelling (een vermoeden of hypothese), waarvan ik het werkelijkheidsgehalte wil onderzoeken aan de hand van a) gesprekken met mensen en groepen die met de betreffende vragen al enige ervaring hebben en b) relevante filosofische, fundamenteel-theologische en praktisch-theologische literatuur. Het gaat om de volgende vragen:

  1. In de Nederlandse samenleving is de positie van de kerk meer en meer marginaal geworden. Dat beschouw ik niet als een verlies, maar als winst. Want we hebben geen positie meer te verdedigen. Deze positie maakt ons vrij(er) in onze uitlatingen, in onze kritiek op wat gangbaar is in de samenleving. Daardoor kunnen we de evangelische kern van gerechtigheid en vrede - Jezus noemt dat: het koninkrijk Gods - beter onder de aandacht brengen. De vraag, die ik in dit verband wil onderzoeken, is derhalve: waar wordt zichtbaar dat de marginale positie van de kerk als winst gezien kan worden voor inspiratie vanuit het geloof?
  2. Ik veronderstel dat er in het organiseren van en in het denken over geloof en kerk een omvorming moet plaats vinden van instituut naar beweging. Deze transformatie is nodig, niet alleen voor het grote instituut, maar ook voor het 'instituut in het klein': de parochie c.q. de parochiekern. Want waar de parochiekern nog zoveel mogelijk probeert overeind te houden wat ooit allemaal gebeurde in de parochie, blijft ze zich gedragen als een instituut. De beweeglijkheid van de parochiekern (de flexibiliteit) geeft vermoedelijk meer toekomstkansen dan de institutionele route. Vandaar de vraag: waar wordt zichtbaar dat de 'kerk als beweging' kansen oplevert voor het geloof van mensen met het oog op de toekomst?
  3. De derde hypothese heeft te maken met het gegeven, dat de individualiteit die hedendaagse mensen kenmerkt ertoe leidt, dat het zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbondenheid steeds een fragmentarisch karakter heeft. Verbondenheid is een gebeuren van beperkte duur. De erkenning van deze gefragmentariseerde verbondenheid zou gezien kunnen worden niet als een beperking, maar als een verdieping van de hedendaagse geloofsbeleving. Want de inspiratie van het geloof krijgt juist betekenis op het moment dat ze - gezamenlijk, in onderlinge dialoog - gevonden en gezien wordt; men neemt die mee als waardevolle bagage voor de eigen levensgeschiedenis. De derde vraag als toespitsing van het onderzoek richt zich dus op het zoeken naar waar zichtbaar wordt, dat de gefragmentariseerde verbondenheid kansen oplevert voor het geloof van mensen met het oog op de toekomst?

Op zoek naar kansen

Ik besef, dat drie maanden slechts een korte periode is, misschien wel te kort om de hierboven geformuleerde vermoedens te toetsen. Het zou daarom goed zijn de vragen in de komende tijd nog enigszins toe te spitsen, zodat ze kunnen leiden tot hanteerbare conclusies.

Verder realiseer ik mij, dat de hardnekkigheid waarmee wordt vastgehouden aan een vermoeden kan leiden tot vooringenomenheid. Dat wil echter niet zeggen, dat ik mijn vermoeden - dat in de krimp wellicht mooie kansen liggen opgesloten - wil loslaten. Deze week kwam ik ergens de uitspraak tegen: Dreams don't work. Unless you do. Vrij vertaald: dromen zijn bedrog, behalve als je ze tot leidraad neemt. De kansen voor geloof en kerk: daar wil ik dus naar op zoek gaan. Dat ik daarbij het risico loop een illusie te volgen, neem ik op de koop toe.

vrijdag 14 september 2012

Don't go to church, be the church

Interview met ds Aarnoud van der Deijl

Enkele dagen voor zijn afscheid op 26 augustus 2012 als predikant van de Protestantse Gemeente Oost-Souburg vindt Aarnoud van der Deijl nog tijd om met mij van gedachten te wisselen. Het is voor hem een hectische tijd, want behalve allerlei zaken rondom de afscheidsdienst moet ook de verhuizing naar Hoofddorp in goede banen worden geleid.

We blijken een interesse te delen, die ons – op het scheiden van de markt, zou je kunnen zeggen – sterk verbindt, maar die we niet eerder hadden kunnen uitwisselen. In zekere zin is het jammer, dat het contact niet eerder tot stand gekomen is. Anderzijds lopen de dingen vaak, zoals ze moeten lopen. Er zijn mensen die dat voorzienigheid noemen.





Studieverlof

In mei en juni 2011 heeft Aarnoud zijn studieverlof gewijd aan de vraag 'Is de kerk nog nodig?' Uitgaande van de constatering, dat nogal wat mensen zeggen wel te geloven, maar daarvoor de kerk niet nodig te hebben, is hij op zoek gegaan naar de contouren van een kerk van de toekomst. Op basis van a) bijbelse en b) cultuurhistorische gegevens, van c) een beschrijving van de huidige maatschappelijke status van de kerk en van d) een theologisch perspectief over de kern van de beweging die Jezus op gang bracht, komt hij tot enkele conclusies. De kerk van de toekomst wordt vermoedelijk gekenmerkt door:
  • het zich ten dienste stellen van het Koninkrijk van God; daarbij zal ze de innerlijke beleving willen stellen boven de uiterlijke vormgeving;
  • het erkennen van de mondigheid van de hedendaagse mens;
  • een grote mate van veelkleurigheid; zij zal in de geïndividualiseerde samenleving moeten zoeken naar verbondenheid tussen mensen;
  • minder een instituut te willen zijn en meer een beweging; zij zal daarom simpel en duurzaam moeten willen zijn.
Aarnoud heeft ook enkele pioniersplekken, huisgemeenten en kloosterachtige kerkgemeenschappen bezocht om te achterhalen, of er al iets zichtbaar wordt van de kerk van de toekomst. Op ieder van deze plekken zijn bepaalde kenmerken, zoals hierboven genoemd, beter zichtbaar dan andere.

Concluderend schrijft hij: 'De kerk als beweging van mensen die op zoek zijn naar Gods koninkrijk, die de vrede zoeken voor de stad of het dorp waar ze wonen, waar iedereen welkom is – zo'n kerk lijkt mij hard nodig om te kunnen geloven! Dus inderdaad niet de kerk waar je op zondag of met de kerst naar toe kan, maar de kerk die je bent.' Of in een Engelse one-liner: Don't go to church – be the church.

Innerlijk en uiterlijk

Op basis van dit verslag, hierboven (te) bondig samengevat, ga ik met Aarnoud in gesprek. Allereerst over de spanning tussen innerlijke beleving en uiterlijke vormgeving, tussen inspiratie en organisatie. 'Voor de geloofsbeleving,' zegt Aarnoud, 'is het instituut soms een hinderpaal. Wat mensen aan hun geloof beleven, laat zich niet altijd in regels of voorgeschreven vormen vastleggen. Anderzijds kun je ook niet helemaal zonder enige vorm van organisatie of institutionalisering. Je ziet bijvoorbeeld wel, dat een kerkelijke gemeente een tijd op vrijwilligers moet draaien, omdat er geen predikant beschikbaar is. In zulke situaties wordt het gemis aan een beroepskracht op den duur wel degelijk gevoeld. En eerlijk is eerlijk: ik merk ook zelf, hoe de zuigkracht van het dagelijkse werk soms verhindert, dat ik voldoende toekom aan het inspirerende deel van mijn werk.' Aarnoud refereert aan een boekje van Johan ter Beek, Heerlijk eenvoudig, waarin suggesties worden gedaan om te ontsnappen aan deze soms verlammende zuigkracht.

Verder wijst mijn gesprekspartner erop, 'dat ook de theologische opleidingen misschien een andere insteek zouden moeten kiezen. Niet alleen opleiden tot predikant of pastor, maar ook ruimte maken voor een andere, zeg maar maatschappelijke beroepsuitoefening. Zelf geef ik naast mijn predikantschap ook les aan de PABO-opleiding aan de Hogeschool Zeeland (HZ). De wisselwerking tussen deze twee werkvelden is heel inspirerend – over en weer. Ik kom op de HZ in aanraking met jonge mensen, die zich niet verbonden voelen met de kerk, maar die wel heel inspirerend zijn in de manier waarop ze met hun studie en beroepsvoorbereiding bezig zijn. Sommigen van hen staan, zou ik willen zeggen, gelovig in het leven, zonder dat ze naar de kerk komen.'

Een andere beweging

We komen te spreken over de spanning tussen vloeibare innerlijkheid van de geloofsbeleving en de gestolde massa, die zichtbaar kan worden in het kerkgebouw. 'Toch,' maakt Aarnoud aan de hand van een voorbeeld duidelijk, 'kun je daar soms op een creatieve manier mee omgaan. Zo is er in 2007 de Stichting Vrienden van de Historische Kerk Souburg opgericht. Het eigen kerkgebouw van de Protestantse Gemeente wordt door deze Stichting ook voor andere dan louter kerkelijke doeleinden ingezet: burgerlijke trouwplechtigheden, culturele activiteiten, symposia en vergaderingen. Het batig saldo (vorig jaar rond de € 10.000,-) kan gebruikt worden voor het onderhoud van het gebouw. Ook mensen die niet de kerkdiensten bezoeken, maar wel het historische gebouw in het dorp willen behouden, dragen bij aan de Stichting.'

'Daarnaast hebben we,' gaat hij verder, 'een laagdrempelig aanbod voor kinderen onder de naam Praatpaal. We willen de mogelijkheid bieden om verlieservaringen te verwerken: met verhalen, spelvormen, eenvoudige tekeningen maken. Enkele moeders, die voor het overige buiten “de kerk” staan, haken daar spontaan op in. We hebben geen enkele bedoeling tot evangelisatie, maar het gaat puur om het aanbieden van pastoraat in de vorm van rouwverwerking. En dan zie je dus, dat je soms andere, onvermoede kansen kunt benutten om iets van de evangelische boodschap present te stellen: niet pretentieus, maar wel heel essentieel.'
Eigenlijk gaat het hier om een wezenlijk andere beweging dan de gebruikelijke. In plaats van allerlei acties te verzinnen, waardoor mensen naar de kerk komen, wordt op deze wijze geprobeerd van de kerk uit naar de mensen te gaan. De come-structure wordt vervangen door de go-structure. Present willen zijn, aanwezigheid, is in deze opvatting een belangrijk gegeven.

Aanwezig zijn

Een collega van Aarnoud, Wim Beekman, heeft dat in diens studieverlof benadrukt en uitgewerkt in een verslag met de titel Leve de dorpskerk. 'Daarin wordt aangegeven,' vertelt Aarnoud, 'dat de statistieken laten zien: er is een bodem bereikt in de ontkerkelijking. 30% van de Nederlanders blijft zich gelovig noemen, al gaan niet al die mensen naar de kerk. En daarom moet, misschien juist in de dorpen, de kerk present blijven. Samenvoegen van enkele dorpskerken lijkt dan wellicht efficiënt, maar mensen gaan niet gemakkelijk met de auto vijf of tien kilometer verderop naar een kerk, die zij niet als hun eigen kerk beschouwen. De vertrouwde kerk moet zichtbaar blijven, ongetwijfeld in een “lichte” vorm, maar wel present.'

Het enthousiasme van Aarnoud wordt goed voelbaar als hij vertelt over een studiebezoek aan Engeland, waar in de Anglicaanse kerk een beweging gaande is onder de naam Fresh expressions of Church: 'Een predikante op het platteland voelde goed aan, hoe de mensen er leefden met de seizoenen; zij begon “seizoensdiensten” aan te beiden, die gaandeweg steeds meer mensen trokken. Inspelen dus op wat er leeft onder mensen. Op andere plaatsen worden “pub-diensten” gehouden; het middaguur blijkt voor veel mensen aantrekkelijk te zijn. Je moet dus soms het oude durven loslaten, om tot nieuw elan te komen.'
'En belangrijk is ook in te zien,' zegt Aarnoud, verwijzend naar het boek van Henk de Roest Een huis voor de ziel, 'dat er niet slechts één antwoord is op de vraag hoe de kerk van de toekomst er uit zal zien. Antwoorden zijn altijd afhankelijk van de context waarin de vragen worden gesteld. En ook van belang: past het antwoord bij mij? Kan ik als voorganger mij vinden in de suggesties en ideeën van gemeenteleden die naar voren worden gebracht?'

Mondigheid

Het erkennen van de mondigheid van kerkleden en zinzoekers is een ander belangrijk kenmerk van de kerk van de toekomst, heeft Aarnoud in zijn verslag onderstreept. Ik versta dat als het stellen van het gesprek boven de leerrede, de dialoog boven het eenrichtingsverkeer van de verkondiging. Hij bevestigt, 'dat het van groot belang is om mensen aan te spreken op hun mondigheid. Nou is de liturgie misschien niet de meest geëigende plek om de dialoog te bevorderen. Maar het zit hem wellicht meer in de manier waarop je kerk bent met elkaar. Zo volgen we nogal eens de ingesleten gewoonte om voor het kerkelijke vrijwilligersbestand mensen te zoeken bij bepaalde taken. Maar het zou heel verfrissend zijn om dit om te keren: taken zoeken bij mensen. Zo is er in Willow Creeck Church (Chicago) een aantal automonteurs dat zich aanbood om vrijwilligerswerk te doen. Hun specifieke vaardigheid bestond in het onderhouden van auto's. Binnen de kerkgemeenschap konden ze hun diensten inzetten voor gescheiden moeders die voor hun levensonderhoud en dat van hun kinderen afhankelijk waren van hun auto, maar eigenlijk het geld niet hadden om reparaties te betalen. Dat is eigenlijk een hele mooie vorm van Don't go to church, be the church.'

Gevraagd naar kansen binnen de eigen gemeente om iets zichtbaar te maken van de kerk van de toekomst, vertelt Aarnoud over een initiatief van de diaconie. Inspelend op het rapport Armoede in Zeeland heeft de diaconie een tijdlang in de kerk twee maal per jaar een spreekuur gehouden. Mensen werden door ter zake kundige vrijwilligers geholpen bij het invullen van formulieren en het beantwoorden van vragen, waar ze niet goed mee uit de voeten konden. Zo kwam de diaconie ook mensen op het spoor, die een kerstpakket heel goed gebruiken konden.
Ook is er geprobeerd – en een mooie periode met succes! – om een kerk van (dus niet voor) jongeren tot stand te brengen. Bijeenkomst één keer per maand op zondagavond, contacten met de partnergemeente in oostelijk Duitsland, maaltijden organiseren voor goede doelen – het was allemaal heel verfrissend.

Nieuwe energie

In de auto terug naar huis, voel ik hoeveel nieuwe energie het geeft om met een gelijkgestemde te spreken over zaken die perspectief en toekomst bieden. Er is geen garantie op die toekomst, maar wel een mooie kans wanneer je samen op weg durft te gaan naar een kerk die je samen bent.

zondag 5 augustus 2012

Los laten

Er is veel, dat een mens zich eigen maakt op de jarenlange zoektocht door het leven. Vaardigheden komen tot ontwikkeling, inzichten worden verworven, relaties worden duurzaam (of raken ook beschadigd), het zelfbeeld krijgt bestendiging en ook het beeld dat wij van anderen hebben, zet zich vast in ons hoofd en in ons hart. Hoe stabieler ons leven zich manifesteert, hoe meer zekerheid wij eraan kunnen ontlenen. Met de uitdrukking 'Je weet wel wat je hebt, maar niet wat je krijgt,' geven we aan, dat we vaak liever kiezen voor zekerheid dan voor het onbestendige en wisselvallige.

Noodzakelijk

Los latenDaarom is los laten misschien wel de moeilijkste 'vaardigheid' die we moeten leren op onze levensweg. Maar het is een noodzakelijke stap die gezet moet worden, wil ons leven überhaupt tot ontwikkeling kunnen komen. Het begint al bij het doorknippen van de navelstreng. Als dat niet gebeurt, kan het leven niet tot ontwikkeling komen. En als ouders later niet leren om - als de tijd daar rijp voor is - hun kinderen los te laten, dan wordt hun groei ernstig belemmerd, misschien wel verstikt. Op hun beurt moeten ook kinderen leren de hand van hun ouders los te laten, willen ze hun eigen we in het leven kunnen vinden.

Ook voor de geestelijke groei van mensen is het noodzakelijk, dat zij leren om op tijd los te laten wat hun vertrouwd is geworden. Want het vasthouden aan wie men is - of denkt te zijn - , het krampachtig consolideren van de eigen denkbeelden, belemmert de openheid naar nieuwe wegen en onverwachte kansen. De spirituele ontwikkeling van mensen stagneert dus, wanneer er niet de mentale openheid is die het mogelijk maakt nieuwe inzichten toe te laten en nieuwe wegen te gaan.

Vertrouwen

Bij dat alles is het een noodzakelijke voorwaarde, dat de mens geleerd heeft vertrouwen te hebben. Ouders leren hun kind om vertrouwen te hebben in hun presentie, hun liefde en genegenheid. Ze leren hun kind vertrouwen te hebben in zichzelf: bij het leren lopen, leren fietsen, leren omgaan met anderen. En op hun beurt leren ouders vertrouwen te geven aan hun kind, wanneer het kind eigen - soms andere - wegen gaat, die de ouders wellicht liever niet zien of op een andere wijze in gedachten hadden.

Los laten lukt enkel, als je ook het basale vertrouwen kunt opbrengen, dat de volgende stap in je leven - al staat niet op voorhand vast, waar je uitkomt - je verder brengt in je persoonlijke ontwikkeling. Uit ervaring weten we, dat dit een proces is van vallen en opstaan. Maar als je niet bereid bent om af en toe ook eens een pijnlijke val te maken, dan leer je nooit de ervaring kennen van vreugde en overwinning op jezelf, wanneer je na de val ook weer opstaat om verder te gaan. Zo worden mensen wijzer - letterlijk door schade en schande.

Het is goed te beseffen, dat los laten inderdaad ook een pijnlijk proces kan zijn. Zonder ooit te vallen, zul je niet leren fietsen. Zonder een vertrouwen, dat ook nu en dan eens beschaamd wordt, leer je niet je kind zijn eigen levensweg te laten kiezen. Maar ook het moeten loslaten van  de eigen mogelijkheden (fysiek of geestelijk) na een ernstige aandoening of doordat de leeftijd ons beperkingen oplegt, is een gebeuren dat ons grote moeite kan kosten. Zelfs het afstaan van de vertrouwde meubels en eigendommen, wanneer we - al dan niet gedwongen - kleiner gaan wonen, valt ons zwaar omdat we moeten aanvaarden, dat niet alles kan blijven zoals het was.

Behoud en verlies

Hoe het ook zij: los laten is de enige mogelijkheid om de voortgang van het leven mogelijk te maken. In het evangelie van Lucas wordt het door Jezus onomwonden gezegd: 'Denk aan de vrouw van Lot! Wie zijn leven probeert te behouden, zal het verliezen; wie het verliest, zal het vernieuwen.' (Lc 17, 32v) Dat vraagt dus vertrouwen. Het vraagt geloof van ons. Het vraagt, dat wij de sprong durven wagen. Niet altijd vanzelfsprekend of gemakkelijk, maar wel noodzakelijk om verder te komen.

Zo zullen wij ook nieuwe wegen moeten gaan in het kerkelijke landschap, waarin wij ons bevinden. Ook nieuwe wegen in de manier, waarop we omgaan met ons geloof. Wij zullen moeten los laten, wat ons vertrouwd was. Niet wetend, waar we morgen zullen uitkomen. Maar stilstaan bij vandaag - of zelfs bij gisteren - is geen optie meer. En ik herhaal: het valt ons soms zwaar om te aanvaarden, dat niet alles kan blijven zoals het was.

Afscheid nemen

Maar als we bijvoorbeeld op den duur kerken moeten sluiten - pijnlijk, voor iedereen die zich hierbij betrokken voelt - dan kunnen we ook hier het vertrouwen proberen op te brengen, dat God ons nieuwe wegen laat zien om ons geloof te beleven. Zeker: het is niet gemakkelijk om afscheid te nemen van gebouwen, waar onze kinderen zijn gedoopt, waar geliefden elkaar hun woord van trouw hebben gegeven, waar we afscheid hebben genomen van onze dierbaren, waar dus lief en leed wordt gedeeld voor Gods aangezicht.


Wagen en winnenEn toch ... als we afscheid nemen van het vertrouwde gebouw, dan nemen we toch geen afscheid van ons geloof? Het verliezen van het gebouw betekent toch niet, dat we ophouden met bidden? Het verliezen van het vertrouwde kerkgebouw maakt het misschien wel mogelijk, dat we ons geloof op een nieuwe, verrassende manier tot ontwikkeling komt. We hebben in de loop van de afgelopen vijftig jaar toch ook afscheid genomen van een manier van geloven, die niet meer paste in de tijd waarin wij leven? Waarom zouden we dan niet de stap naar morgen durven te zetten en los laten wat ons tot last is geworden, omdat het financieel niet meer is op te brengen?


Wagen en winnen

Los laten is misschien wel de moeilijkste 'vaardigheid' die we moeten leren op onze levensweg, schreef ik hierboven. Vertrouwen is daarbij een basale voorwaarde. Maar wie het waagstuk aandurft, heeft veel te winnen.

donderdag 31 mei 2012

Het gefluister van een zachte bries

Mijn vorige sabbatverlof in 2006 heb ik gebruikt om een fotoserie te maken met als titel Het gefluister van een zachte bries. De foto's laten de kracht zien van mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden. De fotoserie heb ik kunnen maken dankzij het vertrouwen en de medewerking van enkele vrijwilligers bij de bed-bad-brood-opvang in Bergen op Zoom en van medewerkers bij het Werkvoorzieningschap in Roosendaal, alsmede van mensen die werken bij de dagbesteding voor cliënten met een verstandelijke of lichamelijke beperking: Copy Copy (Bergen op Zoom), de Colweghe en de Manege (Halsteren). De foto's zijn in de herfst van 2006 geëxposeerd in de Gertrudiskerk in Bergen op Zoom. Een toelichting bij die tentoonstelling is te vinden in de inleiding die ik destijds hield bij de opening van de expositie. Later zijn de foto's ook op enkele plaatsen in het samenwerkingsverband De Bevelanden en Schouwen-Duiveland te zien geweest.

Ik heb - heel bewust - de foto's nooit op internet gepubliceerd. Enerzijds omdat ik daarvoor geen toestemming had gevraagd van de modellen, anderzijds omdat ik hun kwetsbare positie niet nog kwetsbaarder wilde maken. Immers, de woorden van Lucebert: 'alles van waarde is weerloos' gelden zeker voor de mensen die ik voor mijn cameralens mocht ontmoeten. Maar de woorden van de dichter mogen in mijn optiek ook worden omgekeerd: 'al het weerloze is waardevol'. En daarom verdient het weerloze een behoedzame benadering. Zeker de mensen die mij hun vertrouwen gaven door zich te laten fotograferen.

Tegelijkertijd kan het kwetsbare, het onooglijke, het afwijkende, het lelijke, het gebrekkige, het afgeleefde ook afschrikken of zelfs choqueren. Want we willen als mens liever kunnen bogen op kracht en succes; alles wat daarvan afwijkt, wordt beschouwd als niet-geslaagd, niet-autonoom of niet-waardevol. De vraag is echter, of deze zienswijze op termijn de juiste is.

Verrassende kracht in beeld gebracht

De kracht van het kwetsbare - als motief voor de foto's destijds - is in mijn beleving ook de leidraad voor mijn zoektocht in het kader van de komende sabbatperiode. Want het is mijn stellige overtuiging, dat niet wie zijn kwetsbaarheid ontkent de sterkste is, maar wie haar onder ogen ziet. De situatie van kwantitatieve krimp (personeel en financieel), waar we in het kerkelijk landschap mee te maken hebben, maakt ons kwetsbaar. Dat onder ogen te zien, kan voor sommige (veel?) mensen een pijnlijke ervaring zijn. Maar wie de moed heeft om de gebrokenheid van het menselijk bestaan reëel in ogenschouw te nemen, zet daarmee de eerste stap op weg naar het hervinden van de eigen kracht. Wie het fragiele van het leven beschouwt als een onlosmakelijk deel van de condition humaine, beseft dat daarmee het begin wordt gemaakt van het zoeken naar de eigen (hernieuwde) spirit. Zo komt - op een verrassende wijze - de kracht van het nieuwe elan in beeld.

Het verhaal, dat mij tijdens en sinds de sabbatperiode van 2006 steeds heeft geïnspireerd, is dat van de profeet Elia in 1 Koningen 19,1-13. Terwijl hij voor zijn leven moet vrezen - dus in zijn uiterste kwetsbaarheid - leert Elia op de berg Horeb iets van de ware aard van God kennen. God laat zich niet in een zware storm, niet in een verwoestende aardbeving, niet in een verzengend vuur herkennen, maar in het gefluister van een zachte bries. Hij is een God, wiens dienstknecht het geknakte riet niet zal breken en de kwijnende vlaspit niet zal doven (Jes. 42,3). De voorkeur van God voor wie kwetsbaar is en in de marge wordt gedrukt, mag ons de moed geven te geloven in de kracht van het kwetsbare, in de nieuwe kansen die de krimpsituatie van geloof en kerk in de huidige samenleving ons te bieden hebben.

De kwetsbaarheid onder ogen zien

Waar wij geconfronteerd worden met het kwetsbare in andere mensen, is dat voor velen van ons vaak ook een confrontatie met de eigen kwetsbaarheid. Die confrontatie kan zelfs een beangstigend gevoel van ontreddering en instabiliteit geven, misschien wel van verbijstering. Dat werd mij destijds duidelijk door de enkele reacties op de foto, die ik van mijzelf maakte als onderdeel van de totale serie. Ik wilde immers niet mijzelf verschuilen achter mijn modellen, maar ook zelf in beeld zijn: net zo kwetsbaar als de mensen met een verstandelijke, lichamelijke of sociale beperking. Daarom koos ik voor dit zelfportret: naakt, zonder enige afweer, geen enkele poging om te verhullen. Er waren mensen die zich afvroegen, of ze mij zo wel wilden kennen. Anderen verborgen hun ongemak achter een grapje over een 'onoorbare afbeelding'. Zelfs in de kring van collega's veroorzaakte deze foto tijdens een presentatie in 2008 enkele geschokte reacties. Het maakte mij duidelijk, dat het kwetsbare in veel gevallen afweer en afkeer kan oproepen.

Zo kan ook de bescheiden positie van geloof en kerk, een positie in de marge van de hedendaagse samenleving, bij sommige mensen gevoelens van ontreddering of afkeer oproepen. Want kwetsbaarheid 'hoort niet' in de huidige samenleving, 'past niet' bij het levensgevoel van de hedendaagse mens. We zien dat terug in het vrijwel ongebreidelde geloof in de maakbaarheid van het leven, in het afschermen van allerlei risico's door middel van verzekeringen en gezondheidsalerts, in het nemen van talloze technische maatregelen om ongelukken in het verkeer te voorkomen (op zich niet verkeerd - versta mij goed - , maar een beter gebruik van het gezonde verstand zou misschien veel meer resultaten opleveren).

Het onder ogen willen zien van de kwetsbare positie, die we op het vlak van geloof en kerk innemen, kan juist een krachtige impuls worden om ons te oriënteren op de inhoud van het geloof en minder op de vormgeving. Natuurlijk staan inhoud en vorm niet los van elkaar. Maar alleen de juiste verhouding van die twee kan tot duurzame resultaten leiden: de inhoud moet de vorm bepalen, en niet omgekeerd.

maandag 7 mei 2012

'Krimp is een zegen voor de kerk'

Ik kon helaas niet aanwezig zijn, maar er is een inspirerend mini-symposium geweest op 8 november 2011 in Heinkenszand. Ds Aarnoud van der Deijl geeft zijn visie via Omroep Zeeland.

donderdag 3 mei 2012

Schaalverfijning

In 2007 is voor het bisdom Breda de diocesane beleidsnota 'In de duizend gezichten van uw volk' gepresenteerd. De nota gaat uit van de volgende intuïtie: 'Door de secularisatie heeft de kerk in de samenleving een andere positionering gekregen. Andere, ook meer ‘wereldse vragen’ worden haar gesteld. En we gaan een tijd tegemoet van minder mensen (pastorale beroepskrachten, vrijwilligers, kerkleden) en minder middelen. Hoe dan verder? Beantwoording van die vraag willen we niet beginnen met op grond van krimp louter ‘de schaal te vergroten’, om dus op (nog) grotere schaal te doen wat men voorheen al op kleine(re) schaal deed. Er is gekozen voor inhoudelijke vernieuwing (cursivering WH). Waar staan we voor en voor wie? Daarna spreken we ook over (vergroting van) de samenwerkingsverbanden.' (p. 8-9)

Hand in hand

In de beleidsnota wordt ervan uitgegaan dat schaalvergroting en schaalverfijning hand in hand zouden moeten gaan. Alleen dan zijn er voldoende waarborgen gegeven om in het proces van herbronning het geloof en de kerk een passende plaats te geven in het huidige tijdsgewricht. Opvallend in de nota is, dat de aandacht voor de kleine geloofsgemeenschap/geloofsgroep (nota, sub II d) chronologisch - en ook principieel - vooraf gaat aan de aandacht voor het grote samenwerkingsverband (sub II e). De keuze voor precies deze volgorde geeft aan, waar ik gevoelsmatig dit weblog mee ben gestart: 'Het begint klein'. De aandacht voor de kleine geloofsgroep is precies de schaalverfijning, waar ik het hier over wil hebben.

Over de kleine geloofsgemeenschap/geloofsgroep schrijft de nota: 'Het accent in het beleid ligt op de kleine geloofsgemeenschap en de geloofsgroep. Deze zijn én selfsupporting én verbonden met het grotere geheel. Hier zit de kracht. Het is schaalverfijning. Mensen die op grond van hun doop het geloof beleven en delen (cursivering WH). Zij zetten zich in voor Godsontmoeting, gemeenschapsvorming en zorg voor de naaste. Het kan een plaatselijke geloofsgemeenschap zijn, een koorgroep, gebedsgroep, diaconale groep, een groep gender en  levensbeschouwing, een bijbelgroep, e.a. Ze voorzien zelf in eigen voortgang. Er is niet een pastoraal werkende vast met hen verbonden. Het pastoraal team staat voor het geheel. De geloofsgemeenschap of geloofsgroep, die in keuze of door draagkracht een beperkt pastoraal programma kan hebben, weet zich verbonden met het grotere geheel: de parochie en van daaruit met het bisdom en de wereldkerk. Vanuit de parochie wordt het pastoraat in zijn volle breedte behartigd.' (p. 11)

Fundament

Het delen en het beleven van het geloof dient dus ingebed te worden in een kleine, overzichtelijke groep, waarin men vertrouwd is met elkaar. De kleine geloofsgroep moet in verbinding staan met de grotere parochiegemeenschap. Die schaalverfijning vanuit de kleine geloofsgroep is het noodzakelijke fundament waarop (later, of soms ook gelijktijdig) de schaalvergroting kan worden vorm gegeven. Maar als de stap van schaalverfijning wordt overgeslagen, dan is het risico groot, dat het eindresultaat niet geworteld raakt in de bron van het gezamenlijk gedeelde geloof. Het gevaar is dan aanwezig, dat men vooral gericht is op de organisatie, en veel minder op de inspiratie.

In de regio waarin ik werkzaam ben (de Bevelanden en Schouwen-Duiveland, in nauwe samenspraak met de regio Walcheren) wordt het proces, dat begonnen is met 'In de duizend gezichten van uw volk', in mijn beleving sterk gefocust op de schaalvergroting. Dat is ook wel begrijpelijk, want dat deel van het proces is beter zichtbaar en meer tastbaar (in termen van resultaten) dan het procesonderdeel dat zich richt op het ontwikkelen van de kleine geloofsgroep, het onderdeel dus van de schaalverfijning. De primaire insteek op de organisatie is duidelijker te meten, want dan gaat het over begrotingen en onderhoudsplannen, over aantallen vrijwilligers, kerkgangers en beroepskrachten, over parochiële activiteiten en bezigheden van werkgroepen waar je concrete cijfers aan kunt koppelen. Moeilijker te kwantificeren is de inspiratie die mensen ertoe beweegt zich te blijven inzetten voor de voortgang van het geloof, voor het opbouwen van netwerken en netwerkjes waarin mensen zich (h)erkend voelen, voor het werken aan een humane samenleving in eigen omgeving of op mondiaal vlak.

Schaalverfijning

En toch: als het ons niet gaat lukken om ook het element van de schaalverfijning in het hele proces een geëigende plaats te geven, dan zouden op termijn alle inspanningen voor de schaalvergroting wel eens averechts kunnen uitpakken. In het ontwikkelen van de kleine geloofsgemeenschappen kunnen mensen leren hun angst te overwinnen, die ik nu soms nog constateer: de angst dat men in het proces van de schaalvergroting over het hoofd zal worden gezien en dat men de eigen identiteit van de van de lokale gemeenschap zal verliezen. Juist in het ontwikkelen van de kleine geloofsgroepen (= schaalverfijning) kan - door het proces van herbronning en van het versterken van de eigen gelovige identiteit - de kracht gevonden worden om de noodzakelijke ontwikkeling van de schaalvergroting met vertrouwen in te gaan. Omdat precies door ruimte te creëren voor de schaalverfijning het geloof in de eigen kracht en het vertrouwen op Gods Geest sterker wordt dan de angst om verloren te gaan in processen die men niet gewild heeft en ook niet kan overzien.

maandag 16 april 2012

Tijd nemen om te treuren

Afscheid nemen van iemand die (of iets dat) je vertrouwd en dierbaar is, gaat je niet in de koude kleren zitten. Voor veel mensen is het daarom niet gemakkelijk het vertrouwde beeld los te laten van de kerk, die in de samenleving een min of meer vanzelfsprekende plaats had. De gewijzigde realiteit vraagt om een aanpassing, die wellicht vergelijkbaar is met het rouwproces dat mensen moeten doormaken bij het overlijden van een geliefde.

Rouwen is hard werken. Het verwerken van het verlies van een dierbare vraagt gemiddeld zo'n jaar of twee. Die tijd heb je nodig om de nieuwe realiteit en het schrijnende gemis een plaats te geven. Daarbij doorloopt de rouwende mens verschillende fasen van verwerking, zo hebben we geleerd van Elisabeth Kübler-Ross. Deze fasen zijn in zekere zin ook van toepassing bij het loslaten van het beeld van de kerk als volkskerk.

Ontkenning

De eerste fase wordt gevormd door het psychologische afweermechanisme van de ontkenning. Gedachten als 'het kan niet, het is niet waar' helpen ons om de rauwe pijn op een afstand te houden. In deze fase kan de waarheid heel voorzichtig, beetje bij beetje worden toegelaten, tot men onder ogen ziet wat de harde realiteit is.
Het afscheid nemen van het beeld van de volkskerk zal door de meeste mensen nauwelijks ontkend kunnen worden. De lege kerkbanken spreken voor zich. Toch kan het verzet tegen dat afscheid zich soms nog uiten in opmerkingen als 'het zal mijn tijd wel duren'. Ook de weigering het eigen kerkgebouw op te geven, ondanks een begroting die maar niet rond te krijgen is, geeft uiting aan het ontkennen van de werkelijkheid.

Protest

Wanneer de werkelijkheid niet langer ontkend kan worden, krijgt het verzet ertegen een ander karakter. Men gaat protesteren en soms ook zijn woede uiten. De woede om het verlies van een dierbare kan zich richten tot de brenger van het slechte nieuws. Ook de waarom-vraag wordt in deze fase vaak gesteld: 'Waarom overkomt ons dit? Waarom laat God dit toe?' Daarnaast is te constateren dat de schuld van het gebeuren (ten onrechte) bij anderen wordt gelegd: de arts die geen juiste behandeling heeft gegeven, professionals die niet adequaat gehandeld hebben. Ook in deze fase wordt geprobeerd de pijn en het verdriet op afstand te houden, want men vindt dat het afscheid volkomen ten onrechte is.
Het loslaten van het vertrouwde kerkbeeld roept eveneens protest op. Waarom laat God toe, dat dit gebeurt? Als mensen nou eens wat minder tv zouden kijken... De nieuwe en ongewenste situatie wordt soms toegeschreven aan de individualisering, aan de toegenomen welvaart, aan de te drukke agenda van mensen ... Men is in deze fase niet bereid om de realiteit van de kleinere aantallen toe te laten of te accepteren dat wellicht ook een andere houding nodig zou kunnen zijn bij de 'achterblijvers'.

Onderhandelen

Als het verlies niet meer te ontkennen is, wordt vaak een poging gedaan om terug te winnen wat (of wie) men is kwijt geraakt door te proberen aan bepaalde (zelf gestelde) voorwaarden te voldoen. Dat kan velerlei vormen aannemen: men kan een niet gewenste scheiding 'ongedaan maken' door een marathon te gaan lopen. Of men kan de dood van een geliefde 'overwinnen' door de eigen dood uit te stellen tot de geboorte van een kleinkind. Hoe dan ook, er wordt een 'tegenaanval' georganiseerd, die het verlies moet compenseren.
Ook in kerkelijke kringen hoor je soms opmerkingen, die sterk doen denken aan de onderhandelingsfase. Als we nu eens een flinke publiciteitscampagne zouden opzetten, als we maar eens heel intensief zouden gaan bidden, als (misschien wel de meest gevaarlijke) er weer eens oorlog zou komen, dan kwamen de mensen wel weer naar de kerk. Ik zal de laatste zijn om de waarden van goede publiciteit en van het gebed te ontkennen, maar in dit kader dienen ze enkel om het verloren goed - of althans het eigen beeld dat men daarvan heeft - terug te krijgen. Daardoor wordt de harde realiteit ontkend en het zicht verhinderd om tot een nieuw en bevrijdend perspectief te komen.

Depressie

Wanneer elk van de bovenstaande strategieën zonder succes blijven, treedt er meestal een depressieve fase op, waarin de rouwende zich machteloos voelt. Het gebeurt dan wel, dat iedere vorm van contact met anderen wordt vermeden. Soms kunnen mensen in deze fase naar middelen grijpen, die het gevoel van pijn en leegte afdempen (alcohol, slaap- of kalmeringsmiddelen, drugs).
De machteloosheid en de moedeloosheid zie je ook wel terug bij mensen, die de nostalgie naar 'betere tijden' van de kerk niet opzij kunnen zetten. Men verheerlijkt de grote aantallen van het verleden, maar ziet geen kans om in het heden nog moed te putten uit het (wellicht nauwelijks zichtbare) positieve dat nog wel beschikbaar is. Een terugtrekken in de eigen kring, of soms ook het met een lichte vorm van jaloezie kijken naar kerkgemeenschappen of evenementen die nog wel grote aantallen mensen bijeenbrengen, kan een signaal zijn van deze depressieve toestand.

Aanvaarding

Na verloop van tijd ziet de rouwende mens, dat het verdriet niet te bestrijden is, maar dat het een plaats moet krijgen in het eigen leven. Het hoort er wezenlijk bij. Daarmee is het niet weg, maar het wordt geaccepteerd, zij het niet zonder moeite of strijd. Door de aanvaarding ontstaat ruimte om toe te komen aan nieuwe perspectieven of nieuwe initiatieven. Wie een dierbare heeft verloren door de dood, kan in deze fase weer plannen gaan maken om het eigen leven nieuwe inhoud te even, maar nu zonder de fysieke aanwezigheid van de geliefde.
Wanneer we accepteren, dat de pijn om het verlies van een dierbaar kerkbeeld wezenlijk hoort bij de hedendaagse geloofsbeleving, wanneer we dus toelaten dat er gerouwd mag worden om wat niet meer terugkomt, dan kunnen er nieuwe kansen en nieuwe inzichten ontstaan, die de mogelijkheid bieden om met nieuwe moed een plaats te geven aan geloof en kerk in de hedendaagse samenleving. Anders dan voorheen, maar zeker niet zonder betekenis.

Deel van het leven

En misschien kan daarbij ook het inzicht helpen, dat de waarde van de evangelische boodschap niet afhankelijk is van de ondersteuning door grote aantallen. De intrinsieke waarde van het evangelie is juist, dat pas door het aanvaarden van de dood nieuw leven kan ontstaan. En wellicht hebben we in de huidige tijd precies dit uit het oog verloren: dat de dood aanvaard moet worden als een deel van het leven. Ook de mislukking, de teleurstelling, de tekortkomingen, het onvoltooide, het onbereikbare, kortom alles wat afbreuk doet aan ons beeld van het ideale leven, zullen we moeten leren accepteren als een deel van het leven. Pas dan kan iets nieuws ontstaan, dat op een verfrissende wijze betekenis geeft aan geloof en kerk.
Ik kan alleen maar bidden, dat dit bevrijdende inzicht ons gegeven mag worden door Gods genade.

zaterdag 7 april 2012

Een spirituele route

We leven in een wereld, waarin veel wordt gezien als 'maakbaar'. En het kan niet ontkend worden, dat het menselijk vernuft veel technische vooruitgang heeft gerealiseerd. Ook ik maak er dankbaar gebruik van. De maakbaarheid van de werkelijkheid en de 'groeifactor' (bijvoorbeeld van de economie) zijn echter twee aspecten, die in het zoekproces van krimp als kans geen allesoverheersende rol spelen.

Ik ga ervan uit dat het zoeken naar nieuwe wegen voor geloof en kerk allereerst een spirituele zoektocht zal zijn. Niet de organisatorische vragen zullen leidend zijn voor de route die gevolgd moet worden, maar het vermogen om in de basale realiteit van alledag mogelijkheden te ontdekken, die ons zicht geven op onze bestemming. Van de pastor/voorganger vraagt dit de vaardigheid om zich op een authentieke manier te ontwikkelen als een geestelijk leider.

De VPW Nederland (Beroepsvereniging van r.-k. pastores) heeft het Geestelijk leiderschap sinds enkele jaren tot kern van de pastorale beroepsuitoefening bestempeld. Onlangs is er een brochure verschenen met de titel 'Mijn ziel verlangt' (bestellen kan hier). Daarin schrijft emeritus hoogleraar Tjeu van Knippenberg wat hij verstaat onder geestelijk leiderschap:
Geestelijk leiderschap is erop gericht
mensen bij elkaar te brengen om samen
zicht te krijgen op hun bestemming,
hen te inspireren in het realiseren van die bestemming
en de condities ervoor te scheppen.
Van Knippenberg werkt ieder van deze elementen verder uit. Ik probeer dat kort weer te geven.

  • bij elkaar brengen gaat over het leggen van verbindingen, die deels al voorhanden zijn, maar deels ook nog gerealiseerd moeten worden. De relaties komen tot stand op basis van een gedeelde spiritualiteit
  • zicht krijgen op bestemming: de prediking van Jezus is gericht op het naderbij brengen van Gods koninkrijk, d.w.z. op het realiseren van een bezield verband. 'Wij maken het niet, maar kunnen er iets van gewaar worden in tekens', aldus de schrijver. In tekens wordt de onderliggende betekenis van de werkelijkheid zichtbaar. 'Om die waar te nemen moet je reframen, veranderen van perspectief, de gewone manier van kijken bijstellen.
  • inspireren: de geestelijk leider moet gefocust zijn  op het buitengewone in het gewone. Hij/zij moet mensen inspireren tot aandachtige waarneming.
  • condities scheppen: 'Hoe hooggestemd het ideaal van geestelijke leiding ook klinkt, het laat zich slechts realiseren via de tastbare wereld waarvan wij deel uitmaken, en wel via goed management. ... Planning, met in het verlengde de uitvoering, de controle en de bijsturing daarvan, zijn essentiële onderdelen van leiderschap.'
Kenmerkend voor deze omschrijving vind ik, dat de basale realiteit zowel beginpunt als eindpunt is, als het ware de omsluiting van wat in het hart staat: namelijk het zicht krijgen op de bestemming en het inspireren. Dat betekent dat we de realiteit van de krimp niet rechtstreeks kunnen aanpakken, maar slechts via de omweg van het bijstellen van de gewone manier van kijken en het inspiratie vinden in dat reframen.

Deze route is in essentie een spirituele route.

maandag 2 april 2012

Niet het getal, maar de kwaliteit telt


We gaan een andere tijd tegemoet. In de kerk hebben we het perspectief van de grote aantallen achter ons gelaten. Dat vraagt een enorme aanpassing. Deze krimpsituatie wordt vaak ervaren als een doemscenario. Maar het is eigenlijk heel verfrissend om daar op een andere manier tegenaan te (leren) kijken.
De krimp dwingt ons niet alleen om op een creatieve manier te zoeken naar nieuwe mogelijkheden om ons geloof te beleven. Deze nieuwe situatie geeft ons ook de kans om ons af te vragen, waar het in de kern om gaat met ons geloof. Niet de aantallen spelen daarbij de belangrijkste rol, maar de inhoud en de kwaliteit van ons geloof. Kunnen we bijvoorbeeld laten zien, dat we onze kracht vinden in kleinschaligheid? Kunnen we laten zien, dat de boodschap van liefde en verzoening ook – of misschien wel juist – vandaag de dag belangrijker is dan ooit? Kunnen we laten zien, dat ons vertrouwen in Gods richting groter is dan het vertrouwen op de maakbaarheid van de samenleving? Kunnen we laten zien, dat het werken aan gemeenschappelijkheid meer oplevert dan de voortgaande individualisering?
Kortom: tegen de stroom in durven roeien, tonen dat we over een lange adem beschikken, en de krimp benutten als een enorme uitdaging waarin we getest worden op ons geloof en op onze geloofwaardigheid – in het vertrouwen dat we met kwaliteit verder komen dan kwantiteit.

vrijdag 30 maart 2012

Het begint klein

In het eerste kwartaal van 2013 wil ik een sabbatverlof van drie maanden inplannen. Tijd nemen om even op afstand te gaan staan van het dagelijkse pastorale werk in de katholieke kerk van Midden-Zeeland. Tijd nemen om na te denken over de oorspronkelijke inspiratie en over waar het nou in de kern om gaat.
Al een tijdje vraag ik me af, hoe het krimpscenario dat de kerken al jaren op zich af zien komen, benut kan worden als een kans om terug te keren naar de kernwaarden van het christendom. De macht van de getallen zullen we moeten leren loslaten: terugkeer naar de volkskerk is een illusie.
Het perspectief van het krimpscenario als kans zie ik dus al een tijdje voor me, maar hoe dat geconcretiseerd kan worden is nog niet zo duidelijk. Daartoe dus drie maanden sabbatverlof. Het is nu nog zaak de sabbatcommissie van het bisdom Breda te overtuigen van mijn plan.
Het begint dus klein. Met een idee. Als een mosterzaadje. En dat kan uitgroeien tot ... Ja, dat gaan we dus zien.