Over enkele dagen begint mijn sabbatverlof. Drie maanden ruimte om mij niet te hoeven bezighouden met afspraken, werkroosters en deadlines (dit alles mede mogelijk gemaakt door mijn collega's, door het bestuur als mijn werkgever, door het bisdom met een mooie regeling voor studieverlof). Drie maanden ruimte om mij te concentreren op het zoeken naar kansrijke gedachten en inspirerende initiatieven. Drie maanden om het mosterdzaadje te cultiveren: het sterke voorgevoel, dat er volop mogelijkheden zijn voor mensen die willen geloven, ondanks - misschien wel juist dankzij - de krimp in de kerkelijke organisatie (dit alles met het doel om de resultaten van mijn zoektocht terug te geven aan collega's, geïnteresseerde parochianen en bisdom).
De zoektocht zal onder meer verband houden met het benoemen van positieve waarden, die richting kunnen geven aan mensen en hun zoektocht naar een vorm van authentiek geloof. Ik wil het aanwijzen van deze waarden verduidelijken aan de hand van de drie veronderstellingen, die ik in mijn vorige bericht heb geformuleerd.
De zoektocht zal onder meer verband houden met het benoemen van positieve waarden, die richting kunnen geven aan mensen en hun zoektocht naar een vorm van authentiek geloof. Ik wil het aanwijzen van deze waarden verduidelijken aan de hand van de drie veronderstellingen, die ik in mijn vorige bericht heb geformuleerd.
- Als het klopt, dat de marginale positie van geloof en kerk beschouwd moet worden als een kansrijke positie, waarin ligt dan de waarde van die positie? Dat kerk en (geïnstitutionaliseerd) geloof in de zijlijn van de samenleving terecht zijn gekomen, maakt hen kwetsbaar. Althans in die zin, dat zij niet in de positie verkeren om stevige invloed uit te oefenen op maatschappelijke ontwikkelingen. Maar misschien biedt die kwetsbare, marginale opstelling - juist aan mensen die zoekend geloven - een gouden kans om zich te kunnen vereenzelvigen met een van de kernthema's van het christelijke geloof: dat in de kwetsbaarheid een grote kracht is gelegen. Die kwetsbare opstelling maakt mensen immers eerder ontvankelijk en open dan een leerstellige zekerheid, die weinig ruimte laat voor afwijkende opvattingen en gedragingen.
Erik Borgman formuleert het aldus: 'Christelijk gezien is datgene van waarde wat mensen ruimte geeft het goede, waardevolle leven te kunnen zoeken, ervoor open te staan, het te kunnen ontvangen en het te kunnen cultiveren. Deze ruimte lijken mensen precies te zoeken in de nieuwe vormen van religiositeit die ... zijn ... te beschouwen als uitdrukkingen van - in traditionele christelijke termen - verlangen naar genade.' (Metamorfosen, 142v)
Precies het verlangen naar genade veronderstelt een fragiele, maar krachtige openheid, die een belangrijke waarde inhoudt in de zoektocht naar wat richting kan geven vanuit het geloof. En op basis van die principiële ontvankelijkheid stelt het geloof in één adem de huidige maatschappelijke utopie onder kritiek, dat de wereld, de toekomst, de mensen maakbaar zijn en dat ieder mens zijn eigen toekomst ontwerpt. Juist deze kritiek kan beter, scherper geformuleerd worden vanuit de marge dan in het centrum van de macht.
Natuurlijk maakt deze ontvankelijkheid vanuit de zijlijn ons kwetsbaar. Daar moeten we niet te licht over denken. Want het kan gebeuren, dat hoon en ongenuanceerde kritiek, spot en zelfs verdachtmaking ons deel zullen zijn. Maar Jezus houdt ons voor: 'Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.' (Mt 5, 11-12)
Open staan voor wat/wie zich aandient en het bewust kiezen van een onafhankelijke, marginale positie kunnen dus als positieve waarden worden geformuleerd, die perspectief bieden op een authentieke, in de hedendaagse omstandigheden kansrijke geloofsbeleving. - Een andere vorm van ontvankelijkheid en kwetsbaarheid wordt zichtbaar, wanneer de kerkelijke organisatie zich weet los te maken van het institutionele denken ten gunste van geloven als een beweging. Welke waarde kan worden toegekend aan deze andere, meer fluïde denkwijze?
Het mag duidelijk zijn, dat het menselijk samenleven niet zonder instituties, zonder organisaties kan: ze geven immers aan, hoe dingen zijn geregeld, hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen, welke doelen er nagestreefd dienen te worden. Organisaties kenmerken zich door drie basispijlers: kennis, kader en controle (zie Wikipedia), pijlers die nodig zijn om het instituut te kunnen voortzetten. Maar tegelijk kan een instituut de neiging hebben om een zeker stollingsgehalte te ontwikkelen, vooral wanneer de kernwaarden uit het verleden niet op een adequate wijze aansluiten bij de actuele ontwikkelingen. Dat geldt niet alleen voor het kerkelijk instituut als wereldwijde organisatie, maar ook voor de kerkelijke organisatie op niveau's van bisdom en parochie(kern).
Geloven als beweging is door de eeuwen heen (en in vrijwel alle godsdiensten) zichtbaar in de pelgrimage. Het op weg zijn - naar een voorgenomen fysieke of spirituele bestemming - is een onderneming die kwetsbaar maakt. Want het einddoel is niet op voorhand bereikbaar, nog los van de wijze waarop het doel tenslotte wordt bereikt. Maar ook hier is sprake van een groeiende ontvankelijkheid, omdat het pelgrimeren doorgaans leidt tot het besef dat de pelgrim in veel opzichten afhankelijk is van de omstandigheden, van de mensen die zij/hij ontmoet, van Gods genade. De notie, die het Tweede Vaticaans Concilie heeft geformuleerd als 'Gods volk onderweg' (vgl. Lumen Gentium 14: 'deze pelgrimerende kerk'), getuigt van deze ontvankelijkheid.
Ook deze vorm van fragiele, niet-gestolde en receptieve openheid is een precair gebeuren. Omdat niet vooraf vaststaat, of en op welke wijze het doel wordt bereikt. Vraag is zelfs, of er een doel bereikt moet worden, want het onderweg zijn zelf is wellicht de intrinsieke betekenis van de pelgrimage, omdat in die voortgaande beweging zichtbaar en ervaren kan worden hoe het menselijk verlangen naar goddelijke genade (zie Borgman) tot vervulling kan komen.
Principiële beweeglijkheid en receptiviteit kunnen derhalve eveneens als positieve waarden worden aangeduid in het ontwikkelen van een veelbelovende, toekomstbestendige geloofshouding. - Tenslotte heb ik de hypothese geformuleerd, dat de individualiteit die hedendaagse mensen kenmerkt ertoe leidt, dat het zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbondenheid steeds een fragmentarisch karakter heeft. De beperkte duur van onderlinge verbondenheid lijkt in tegenstelling te staan met de geduldige trouw van God (Ps 86, 15). Maar het gegeven van een beperkte en tijdelijke saamhorigheid is hoe dan ook onmiskenbaar in de wereld van vandaag. Welke waarde kan dan worden toegeschreven aan deze gemeenschappelijkheid in fragmenten?
Het mag duidelijk zijn, dat mensen zich - ook vandaag nog - langdurig kunnen binden aan elkaar in een keuzerelatie (partnerschap, huwelijk, familieband). Toch zijn er ook veel bindingen, die mensen slechts aangaan met anderen voorzover die binding een bepaald nut of voordeel oplevert: in economisch, cultureel, politiek of spiritueel opzicht of met het oog op het ambiëren van een bepaalde status. Zodra het voordeel niet meer gezien wordt, kan men de binding opzeggen. Dat geldt niet alleen voor de verbondenheid die men al of niet voelt met de kerk, maar ook met politieke partijen of vakbonden. Van de binding met het geloof en de (lokale) kerk zien mensen vaak alleen het nut nog op het moment, dat ze gebruik willen maken van bepaalde diensten rond scharniermomenten in hun leven. Of men zoekt verdieping van het geloof op bepaalde zelfgekozen momenten in stilte en cursusaanbod van een klooster of van spirituele gidsen.
Kenmerkend van deze gefragmentariseerde bindingen is, dat de keuze ligt bij de persoon zelf. Anders dan tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de keuze (of dwang?) van de binding vaak lag bij de gemeenschap, is het nu de individuele mens die kiest welke verbintenis het beste bij haar/hem past. Dit is een ontwikkeling, die we - ieder individueel, maar ook gezamenlijk, als samenleving - hebben gemaakt. Het heeft weinig zin, om deze gang van zaken te ontkennen of tegen te werken. Het is wel van belang te onderkennen, dat hierdoor de gemeenschappelijke moraal het dreigt af te leggen tegen de individuele. De sterke behoefte in de huidige samenleving aan meer onderling - en daadwerkelijk - respect is een significante uiting van dit verlies aan gezamenlijke moreel besef. Het vraagt dus van individuele leden van de samenleving dat zij zich als individu het besef eigen maken van het belang van moreel verantwoord gedrag. Deze individuele verantwoordelijkheid kan een stevige basis vormen voor het gefundeerd kiezen van de bindingen die mensen wel of niet willen aangaan.
De principiële bereidheid om de keuze te laten bij het individu betekent dan, dat je de ander de mogelijkheid biedt om een alternatieve keuze te maken. Het hooghouden van deze bereidheid maakt je daarom kwetsbaar. Je bent immers bereid het risico te lopen, dat de ander jou niet zal volgen in jouw keuze. Maar als zij/hij die keuze maakt op basis van de eigen morele verantwoordelijkheid, dan moet je aannemen dat het een keuze is op basis van kwaliteit, een keuze die daarom het beste past bij de persoon in kwestie. Deze keuzemogelijkheid hanteren als een principieel uitgangspunt is de eerste stap op weg naar de hierboven gesignaleerde behoefte aan eerbiediging van ieders persoonlijke keuze. Misschien ligt in het erkennen van ieders persoonlijke keuze daarom wel meer onderlinge verbondenheid dan we op het eerste oog zouden vermoeden. Het principieel erkennen van ieders individuele keuzemogelijkheid (en van de verbintenissen die zij/hij wel of niet wil aangaan) zou wel eens een echo kunnen zijn van de geduldige trouw van God (Ps 86, 15).
De waarde van gefragmentariseerde verbondenheid is daarom gelegen in de principiële erkenning van ieders persoonlijke keuze, een erkenning die een afspiegeling is van Gods grootmoedigheid. Hij is immers 'barmhartig en genadig, geduldig, groot in liefde en trouw' (Ex 34,6).
Resumerend kan gesteld worden dat het bewust kiezen voor de marginale positie van geloof en kerk, het nastreven van de kerk als een pelgrimerende gemeenschap en de fundamentele erkenning van de verbondenheid in fragmenten een kwetsbare, risicovolle maar ook kansrijke onderneming is, die zich richt op het ontplooien van waarden als ontvankelijkheid, kritische onafhankelijkheid, ruimte voor ontwikkeling en beweeglijkheid en principiële keuzevrijheid. Juist in het broze van deze waarden is hun kracht gelegen, omdat ze iets weerspiegelen van het goddelijke geheim dat zich laat kennen als het gefluister van een zachte bries (1 Kon 19, 12).