woensdag 27 februari 2013

Nabij aan mensen

Bezoek aan de Regenboogkerk in Gent

Na afloop van de viering zoeken veel kerkgangers een plaatsje aan de tafels, opgesteld in de zijbeuken van de Regenboogkerk aan de Forelstraat. Ze schuiven aan voor een gratis maaltijd. Het is duidelijk, dat deze voedzame Gentse 'hutsepot' wordt gebruikt door mensen die dat nodig hebben. Ik zit naast Anthony, afkomstig uit Ghana, die al tien jaar in Gent verblijft - zonder familie. Ik schat in, dat er ook Gentenaars aan tafel zitten die zonder vaste woon- of verblijfplaats zijn. Maar ook autochtone gezinnen en mensen uit Afrika en uit de Filipijnen. Het is een bont gezelschap, dat een afspiegeling vormt van de wijk Heirnis (oostelijk van de historische stadskern), waarin de Regenboogkerk is gelegen. Van de 250.000 inwoners van Gent zijn er -  volgens gegevens van de stedelijke afdeling Data-analyse - zo'n 12% van niet-Belgische afkomst, maar in Heirnis ligt de concentratie duidelijk hoger dan dit percentage.

Spilfiguur in deze gemeenschap is pastoor Marcel De Meyer, met wie ik graag een gesprek had willen hebben. Vanwege het onverwachte bezoek van een Congolese priester laat hij echter het interview over aan Arnold De Vijlder, voorzitter van de Parochieploeg. Maar dat kan pas na afloop van de viering en de maaltijd. Tijdens deze solidariteitsmaaltijd gaat een collectebus rond voor Broederlijk Delen (het equivalent van de Nederlandse Vastenaktie). En iedere, echt iedere tafelgast draagt - naar vermogen - bij.

Pastoor Marcel De Meyer

Brok in de keel

De bevolkingssamenstelling van de wijk weerspiegelt zich in de multiculturele viering, waarin naast pastoor Marcel ook een Afrikaanse en een Filipijnse priester voorgaan. De gebeden en de lezingen zijn afwisselend in het Nederlands, het Frans en het Engels. De viering wordt muzikaal opgeluisterd door het Filipijnse gemengd koor Pag-ibig (Liefde) en het Afrikaanse vrouwenkoor Coeur Immaculé de Marie. Tijdens de viering is er middels een videopresentatie aandacht voor de campagne van Broederlijk Delen, die zich richt op ondersteuning van de bevolking in Noord-Oeganda. En alsof het allemaal niet op kan in deze levensnabije, hartelijke en ontroerende viering, laten Sandra en Sven hun adoptiefdochtertje Mehlit dopen in de Regenbooggemeenschap. Voor mij persoonlijk is het hoogtepunt van dit liturgisch samenzijn het moment waarop Pag-ibig het Onze Vader zingt en alle kerkgangers worden uitgenodigd elkaars hand vast te houden - terwijl ik dit noteer krijg ik opnieuw een brok in mijn keel. Dat is pas gemeenschap!

De maaltijd - verzorgd door de kookploeg van de sociale dienst De Sloep - Onze Thuis - loopt ten einde, maar veel mensen zitten nog gezellig na te tafelen. Het moment is gekomen, waarop Arnold mij meeneemt naar een rustig plekje. In de sacristie worden wij niet gestoord. De godsdienstleraar woont nu zo'n tweeëntwintig jaar in deze wijk en is van meet af aan betrokken bij het parochiegebeuren. Hij weet nog hoe het allemaal begon, toen twee decennia geleden veel Afrikanen hier kerkasiel zochten. 'In die tijd,' vertelt Arnold, 'werd er ruimte gemaakt voor Afrikaanse missen, naast de gewone parochievieringen. Er werden twee tamtams aangeschaft en een Afrikaanse priester ging voor. Na het vertrek van de Afrikaanse priester heeft pastoor Marcel het initiatief voortgezet. Gaandeweg hebben de multiculturele kerkdiensten de gewone parochievieringen vervangen. Niet iedereen was daarvan gecharmeerd. De wijziging heeft ons vele nieuwe kerkgangers gebracht, maar andere doen verliezen. Pastoor Marcel heeft zelfs nog met opstappen moeten dreigen om gedaan te krijgen, dat we in onze parochiegemeenschap ruimte zouden maken voor de vreemdelingen in ons midden. Zo is dan de Regenboogkerk gegroeid tot wat ze nu is: een multiculturele, laagdrempelige kerk, die nabij is aan mensen, vooral aan hen die maatschappelijk in een zwakkere positie staan.'

Terug naar de catacombenkerk

De wijk werd twintig jaar geleden voornamelijk bewoond door oudere mensen. 'Nu wonen er,' zegt Arnold, 'voornamelijk jonge gezinnen, maar daaronder zijn nauwelijks kerkgangers. Degenen die naar deze kerk komen zijn Filipijnse en Afrikaanse mensen, en sympathisanten elders uit de stad.' Ik vraag Arnold naar zijn visie op de maatschappelijk marginale positie van de kerk. Hij beaamt die waarneming: 'We gaan terug naar de catacombenkerk, een kerk die in het verborgene moet zien te overleven. Maar dan niet omwille van het overleven, maar omwille van de boodschap van het evangelie. Uw opmerking in de toegestuurde vraagstelling vond ik interessant, dat ook de parochies zich als een instituutje gedragen wanneer ze alles proberen te handhaven wat ooit tot hun takenpakket hoorde. Maar dat is in de huidige omstandigheden niet meer mogelijk! Er zijn bestuurders van parochies, die de kerk liever zien afgebroken worden, dan dat ze de moed hebben om iets nieuws te beginnen. We moeten ook niet alles zelf willen organiseren - daar hebben we gewoon de mensen niet meer voor - , we moeten aansluiting zoeken bij goede initiatieven van anderen.'

Arnold De Vijlder
Arnold vertelt dat zijn vrouw Ria (ten tijde van het gesprek helaas door de griep geveld) als parochieassistente verbonden is aan het dekenaat Gent. Vanuit haar functie heeft ze geprobeerd om in het samenspel met de - veelal oudere - priesters tot een zekere vernieuwing van de pastoraal te komen. Arnold en Ria vinden het belangrijk om ook 'het andere geluid' te laten klinken in de kerk. 'Het gaat vooral om de praktische solidariteit,' verduidelijkt Arnold. 'De sociale dienst, die vandaag mede zorg draagt voor de solidariteitsmaaltijd, is een initiatief dat gegroeid is vanuit de kerken. En diezelfde sociale dienst neemt ook haar verantwoordelijkheid, wanneer pastoor Marcel een uitvaart verzorgt zonder dat hij daar - gezien de omstandigheden - kosten voor in rekening kan brengen. We hebben goede banden met De Sloep - Onze Thuis.'

Spirituele verbondenheid

Al vanaf het begin van het gesprek ligt er een mapje gereed, dat Arnold heeft meegebracht. Als ik hem vraag naar zijn mening over op de wijze waarop mensen in onze geïndividualiseerde samenleving op fragmentarische manier zoeken naar verbondenheid, ziet hij zijn kans schoon om te vertellen over het Machariusproject. 'De spirituele verbondenheid met anderen,' meent Arnold, 'zoeken mensen eerder buiten dan binnen de kerk. Maar op cultureel en artistiek terrein hebben we als kerk nog wel een slag te winnen. Daar speelt het project rond zingeving in de Machariuskerk, een kwartier lopen vanaf de Regenboogkerk, op in. Het project - Arnold citeert uit het documentatiemapje - is een uitnodiging aan kunstenaars om beelden en vormen te zoeken voor zin en zinvolheid en ook aan al wie op zoek is om dat zoeken met ons te vertalen in een warme, menselijke ruimte.' Het project - opgestart in 2004 - beoogt een stilteplek te zijn voor de zoekende stadsmens, een plek van schoonheid die genezing brengt, een oefenplaats voor het religieuze zoeken en een thuis voor christenen waar traditie en toekomst van het christendom een plaats vinden. De activiteiten van het Machariusproject roept associaties op met het Thomasprofiel in Oosterhout. Het is voor mij evident dat Arnold, uit zichzelf al een gedreven mens, veel enthousiasme uitstraalt voor de doelstellingen van Macharius, waarmee de mensen van Gent geïnspireerd kunnen raken.

In het uitgaan van de kerk krijg ik de kans om toch enkele woorden te wisselen met pastoor Marcel. Ik spreek mijn respect uit voor de laagdrempelige liturgie, waarin Marcel uitstraal dat hij heel nabij aan mensen durft te zijn. 'Dat heb ik van mijn grootmoeder meegekregen,' zegt hij. 'Zij was van eenvoudige komaf en heeft in haar leven de armoede flink moeten verduren. Toen ik priester werd heeft zij mij voorgehouden: vergeet uw afkomst niet. Voor die wijze raad ben ik haar nog steeds dankbaar.' In alles wat ik heb gezien en ervaren in de Regenboogkerk komt dit advies van Marcel's grootmoeder op sprankelende wijze tot uitdrukking.

dinsdag 26 februari 2013

Onafhankelijk en toch verbonden


Bezoek aan de Jonagemeenschap in Kortrijk

Van buiten is het een klein, modern kerkje, zonder toren. Van binnen is er een hoek gereed gemaakt voor een intieme viering met enkel de verlichting van kaarsjes. Een kruisikoon en de "icoon van Jezus' vriendschap", zitkussens en meditatiebankjes, een wierookvat, de bijbel, een laptop met beamer en een laken dat als scherm dienst doet, vormen het decor. Hier, te midden van moderne huizen in een buitenwijk van Kortrijk, komt de Jonagemeenschap maandelijks bijeen voor een gebedsdienst in de geest van Taizé. Het is een gemeenschap van ongeveer dertig mensen, variërend in leeftijd van 26 tot 36 jaar, die zich op verschillende manieren engageert met de christelijke traditie. Alle activiteiten worden georganiseerd in eigen beheer. De groep draait puur op vrijwilligers; er is geen voorganger die door het bisdom werd aangesteld.

De gebedsdienst, deze keer met het thema In-ge-bed, begint na een korte inleiding en het zingen van het Lied aan het Licht met het gezamenlijke openingsgebed. De beamer wordt gebruikt om Amanda Strydoms Pelgrimslied te beluisteren en om te kijken naar een gesprek met de abt van het klooster van Orval, dit laatste vanuit de  invalshoek hoe iemand professioneel is ingebed. Het Taizé-lied Confitemini Domino wordt gezongen, waarna het evangelie van de gedaanteverandering (Lc 8, 28-35) wordt gelezen. Dan is er een stille tijd van zo'n zes minuten, gevolgd door de voorbeden en een acclamatielied. Met het gezamenlijke slotgebed, een zending en zegen en het lied Onze Vader verborgen wordt de viering afgesloten. Het is in essentie een klassieke gebedsdienst, gekenmerkt door eigentijdse getuigenissen in woord en beeld, door momenten van stilte en inkeer, door gezamenlijk gebed en een sfeer van ingetogenheid.


Ware roeping

Voorafgaand aan de viering heb ik gesproken met Thomas Holvoet, een van de ankerfiguren in deze kleine, maar geïnspireerde groep mensen. Mijn eerste vraag geldt de naam van de gemeenschap. 'De bijbelse figuur van Jona,' vertelt Thomas, 'is iemand die zoekt naar zijn ware roeping. Hij heeft de neiging ervoor weg te lopen, maar kan er uiteindelijk toch niet aan ontkomen. Zo zijn wij in onze gemeenschap op zoek naar ieder onze eigen ware roeping. Dat doen we niet alleen door iedere maand in een viering bijeen te komen, maar ook met het Bijbels Leerhuis, geregeld een Bijbelweekend, het Jonacafé en dit jaar voor het eerst een bezoek met onze gemeenschap aan Taizé. Ook zijn er speciale bijeenkomsten en filmvertoningen op de tweede dag van Kerst, Pasen en Pinksteren.' In al die activiteiten is de Jonagemeenschap - aldus de eigen website - 'een christelijk geïnspireerde basisbeweging voor jongeren en volwassenen, geanimeerd door vrijwilligers. Werken aan verbondenheid en vriendschap, (bijbelse) vorming en de maandelijkse gebedsviering vormen de belangrijkste ingrediënten.'

Centraal voor de Jonagemeenschap is het gezamenlijk lezen en actualiseren van de Bijbel. 'We willen de Schrift,' verduidelijkt Thomas, 'graag contextueel lezen. Dus niet alleen de verhalen proberen te verstaan tegen de historische achtergronden van hun ontstaan, maar ook proberen te verstaan wat de verhalen ons vandaag te vertellen hebben. De actualiteit speelt in belangrijke rol in het begrijpen van wat de Bijbel ons te zeggen heeft. We hebben plannen om in de komende tijd het leerhuis te veranderen in een leeshuis, waarbij we ons willen concentreren op het lezen van, misschien jaarlijks, een uitdagend boek.'


Vriendschappen

Als ik vraag naar de kracht van de kleine Jonagemeenschap, antwoord Thomas zonder reserves: 'De onderlinge vriendschappen. We kennen elkaar, we weten van elkaars lief en leed. Maar je moet wel investeren in vriendschappen en in verbondenheid. Het gaat niet vanzelf. Binnen de gemeenschap proberen we die verbindingen te stimuleren, maar de investeringen moeten tenslotte komen van de mensen zelf. Ook in het leerhuis proberen we beter zicht te krijgen op de vraag, hoe je jezelf kunt verbinden met anderen. Binnen de gemeenschap zijn enkele ankerfiguren, die duurzaam investeren in de onderlinge verbondenheid. Maar de grote groep, zo merk ik, is toch enigszins volatiel.' Het stimuleren van verbondenheid is wezenlijk voor iedere christelijke gemeenschap, maar tegelijk hoort het ook bij de huidige tijdgeest, dat die verbondenheid soms maar van een beperkte duur is.

Dat is misschien ook wel het kenmerkende van een basisbeweging die in figuurlijke en letterlijke zin in beweging wil zijn. Thomas bevestigt die beweeglijkheid: 'We doen jaarlijks een evaluatie van onze bezigheden vanuit de vraag, wat we wel en wat we niet willen blijven doen. Het voortdurend bevragen van onze activiteiten is al een beweging in zichzelf. Daar kiezen we bewust voor, omdat we onszelf als beweging ervoor willen behoeden tot een zekere stolling te komen.' De geregelde evaluatie heeft bijvoorbeeld geleid tot het vaststellen van een vernieuwde visietekst in augustus van het vorige jaar. Dit in-beweging-zijn roept het beeld op van een vloeibare kerk, een beeld dat associaties heeft met verfrissend en sprankelend, maar tegelijk met ongrijpbaar en instabiel. Daarmee is in dit ene beeld meteen het krachtige en het kwetsbare karakter van de Jonagemeenschap aangeduid.

Onafhankelijk in verbondenheid

De Jonabeweging is een kleine gemeenschap, die zich zowel maatschappelijk als kerkelijk in de marge bevindt. 'In zekere zin zitten we in een spagaat,' legt Thomas uit. 'Vanuit de samenleving komen er allerlei seculiere verwachtingen op ons af, die van ons verlangen dat wij meegaan met de hoofdstroom. Wij zijn daar niet doof voor, maar vanuit onze joods-christelijke inspiratie willen we ook een tegengeluid laten horen. Solidaire verbondenheid is voor ons belangrijker dan zo hoog mogelijk terecht komen op de maatschappelijke ladder. Anderzijds zitten we ook kerkelijk in de zijlijn, want we willen als basisbeweging niet meegaan in de terugtrekkende, restauratieve ontwikkeling, die de officiële kerk van vandaag maakt. Door deze ontwikkeling wordt de kerk als geheel een marginale beweging in de huidige cultuur, ze wordt steeds sektarischer, met als gevolg dat de zwakkeren in de samenleving daarvan het grootste slachtoffer zijn. Als Jonagemeenschap kiezen we voor een - niet eenvoudige, maar wel bewuste - plaats in deze spagaat. We willen een onafhankelijke beweging zijn, maar wel in solidaire verbondenheid met zowel de kerk als de samenleving, waarvan wij deel uitmaken.'

Van groot belang in deze positie vindt Thomas, dat de onderlinge dialoog wordt open gehouden: 'Dat vraagt om een respectvolle houding over en weer. En vooral om de erkenning dat de waarheid niemands eigendom is, maar slechts in gezamenlijkheid gevonden kan worden. Daarom is het jammer, dat in onze contreien de kerkelijke dialoog tussen traditioneel en progressief niet tot stand is gekomen. Als Jonagemeenschap worden wij door alle bisschoppen van België gekend, maar in wezen slechts gedoogd.'

Ook in die zin - niet alleen omdat het slechts een kleine, broze groep van mensen is - bevindt de Jonagemeenschap zich in een kwetsbare positie, maar men wil anderzijds die positie niet opgeven. De kracht van de onderlinge vriendschappen genereert genoeg enthousiasme om de onafhankelijke positie ten opzichte van kerk en samenleving te kunnen innemen, in het uitdrukkelijke verlangen om juist een solidaire verbondenheid te ontwikkelen met diezelfde kerk en samenleving.

vrijdag 15 februari 2013

Je energie anders gebruiken

Interview met Dom Bernardus Peeters
Abt van de Trappisten van Koningshoeven

Uit de tweede hand had ik het verhaal al eens gehoord, zij het in een notendop. Maar ik wilde het nog eens - en nu wat uitvoeriger - vernemen van een van de direct betrokkenen. Omdat de ingrijpende gebeurtenissen in 1997 in de Abdij Onze Lieve Vrouwe van Koningshoeven in Berkel-Enschot veel verwantschap hebben met de krimpsituatie, waarmee we in de kerken geconfronteerd worden. Abt Bernardus neemt alle tijd om het relaas opnieuw te vertellen en in te gaan op mijn vragen.

Ruim vijftien jaar geleden is, na een diepgaande en langdurige discussie, de beslissing genomen dat de oudere, zorgbehoevende broeders uit het klooster een nieuwe plek zouden krijgen, waar de zorg beter gegarandeerd kon worden. Van de veertig broeders, die tot dan in de abdij leefden, waren er dertig ouder, zelf veel ouder dan 70 jaar. De tien jongere broeders besteedden vrijwel al hun tijd aan de verzorging van de ouderen. 'Het was geen kwestie,' vertelt Berardus, 'dat ze die zorg niet wilden geven. Maar het besef groeide, dat er op deze wijze geen toekomst was voor de kloostergemeenschap. De toenmalige abt, Dom Korneel Vermeiren, heeft voorgesteld om voor de oudere monniken een geschikte plaats te zoeken. Het heeft veel overleg en ook heel wat spanningen gekost om uiteindelijk hierover een beslissing te nemen. De generale abt van de Trappisten heeft zich achter het voorstel geschaard. Maar wat op den duur de doorslag heeft gegeven, was het gezamenlijke inzicht dat het een goede beslissing zou moeten zijn met het oog op de toekomst van de kloostergemeenschap. En tegelijk ging de beslissing ook gepaard met veel persoonlijke pijn.'

Een nieuwe plek voor de oudere monniken werd gevonden in een leegstaand gedeelte van de het klooster Sparrendaal, eigendom van de paters Scheutisten in Vught. Uiteindelijk zijn achttien broeders - enkelen van de dertig ouderen waren inmiddels overleden - naar Vught gegaan. Ze kregen daar een eigen kapel (belangrijk om hun eigen gebedstijden te kunnen aanhouden), een eigen refter en de verzorging die nodig was.

Investeren: in relaties en in het gebouw

'Voor de tien jongere broeder die achter bleven in Koningshoeven,' gaat Bernardus verder, 'ontstond er een compleet nieuwe situatie. Het perspectief veranderde volkomen. Het hele proces heeft ons de mogelijkheid gegeven om onze energie op een totaal andere wijze te gaan gebruiken. We hadden tot dan zoveel tijd gestoken in de verzorging van de ouderen, dat we tot de ontdekking kwamen elkaar niet eens te kennen. We hebben toen een half jaar de tijd genomen om te investeren in de onderlinge relaties. Dat was een goede beslissing, want het fundament dat gelegd is in dat halfjaar, is essentieel gebleken voor veel keuzes die later gemaakt moesten worden. Een van de vragen had bijvoorbeeld betrekking op het gebouw. We zaten met een kleine groep in een veel te groot klooster. Om twee redenen is ervoor gekozen het gebouw toch te handhaven: uit piëteit voor de ouderen die vertrokken waren, en vanwege de "uitstraling". We wilden immers ook door het gebouw present zijn in de omgeving, dus het waardevolle laten zien van de monastieke traditie.'

De hoofdingang van het kloostercomplex
met de grote kerk op de achtergrond
Maar hoe maak je zo'n immens gebouw leefbaar voor een kleine groep? Het gebouw is opgetrokken en in 1893 in gebruik genomen voor 150 broeders. Om het bruikbaar en rendabel te maken voor een groep van tien moet je bereid zijn om alle gangbare schema's los te laten. Dat vraagt nogal wat. 'We hebben tegen elkaar gezegd,' vervolgt de abt, 'dat we nu moeten leven, dus uitgaan van de gegeven omstandigheden, maar wel met gevoel voor de waarde van de traditie waarin we willen staan. We passen het gebouw dus aan onze behoefte aan, maar wel verantwoord. Zo zijn we dus gaan schuiven met diverse ruimtes. De vroegere eetzaal is een bibliotheek geworden. En ook heeft iedere broeder - echt een enorme omschakeling in onze traditie waarin alles gemeenschappelijk gebeurde, ook het slapen - een eigen kamer gekregen met douche en toilet. Misschien de grootste omschakeling was wel het zoeken naar een geschikte, kleinere ruimte waar we onze getijden konden blijven bidden. Het getijdengebed is immers een heel centraal deel van het kloosterleven. Maar het besef was op den duur duidelijk aanwezig, dat de grote kerk niet meer voldeed voor wat we beoogden met het het gemeenschappelijke gebed. De grote kerk is enkel nog in gebruik voor de zondagsviering en de liturgie op de hoogfeesten. De ruimte die we nu gebruiken voor het getijdengebed past beter bij de behoeften van de huidige, kleinere groep. Alles bijeen genomen is er zoiets als een kloostertje binnen een klooster ontstaan.'

Dan blijft nog de vraag, hoe je dit allemaal kunt blijven volhouden vanuit economisch standpunt. De abdij genereerde zijn inkomsten uit twee bedrijven: de brouwerij en de boerderij. Voor beiden is - na uitvoerig overleg - een partner gevonden. Zo is er voor de brouwerij samenwerking gezocht met een commerciële bierbrouwer. 'Vooral onze buitenlandse kloosters,' geeft Bernadus aan, 'hadden hier aanvankelijk grote moeite mee, omdat men vreesde dat het originele Trappist op deze manier verloren zou gaan. Maar in de samenwerking is overeengekomen, dat de Abdij Koningshoeven eigenaar blijft van de brouwerij en van de originele receptuur. Uiteindelijk zien ook degenen die in het begin bezwaren opperden nu in, dat het een juiste beslissing is geweest. En voor de boerderij zijn we - in samenwerking met de gemeente - een sociale werkplaats gestart, waar nu zo'n 150 mensen werken. Ook dat gaf in het begin wel wat aarzeling, want zoveel meer "verkeer" op ons terrein moet je wel in goede banen zien te leiden. Maar ook hier is het uiteindelijk op z'n pootjes terecht gekomen.'

Groeien: in aantal en in vertrouwen

Langzaam maar zeker kwamen er ook een aantal nieuwe aanmeldingen in de abdij. Op dit moment telt de kloostergemeenschap negentien broeders - bijna een verdubbeling ten opzichte van 1997 - met een gemiddelde leeftijd van 58 jaar. In de abdij zijn acht nationaliteiten vertegenwoordigd. Dat hangt samen met het gegeven, dat er vanuit de abdijen die uit Koningshoeven zijn ontstaan in Kenia en Indonesië, maar ook vanuit andere landen, monniken naar Nederland zijn gekomen. 'Op die manier is niet alleen het missionaire eenrichtingsverkeer doorbroken,' geeft Bernardus aan, 'maar zijn we als kloostergemeenschap ook een afspiegeling van de huidige multiculturele samenleving. Die verrijking vinden wij heel belangrijk, want ook in dat opzicht willen we nieuwe toekomst zoeken. In het samenleven tussen een Braziliaan en een Duitser of tussen iemand uit Indonesië en uit Vlaanderen zijn niet dezelfde dingen vanzelfsprekend. Daarin moet je dus samen een weg vinden. Soms zijn er spanningen of een zekere mate van onbegrip. Maar we stimuleren elkaar om te luisteren naar de ander en tegelijk te luisteren naar onszelf. Zo geef je elkaar vertrouwen. En dat willen we laten zien: niet alleen aan elkaar, maar ook naar de buitenwereld toe. Het is wel een proces, dat opnieuw vraagt om los laten, want ook hier moet je bereid zijn om buiten de gebaande paden te gaan.' Ook op deze wijze is de abdij present in de hedendaagse samenleving en heeft ze een tekenwaarde, die niet alleen in het gebouw wordt uitgedrukt, maar ook in de samenstelling van de gemeenschap.

'Toch kan het ook heel lastig zijn,' is Bernardus van mening, 'om in bepaalde gevallen de beeldvorming bij te sturen, die vanuit diezelfde samenleving - of zelfs binnen de orde - over ons wordt gevormd. Denk maar aan de aanvankelijke kritische geluiden over de samenwerking met de commerciële bierbrouwer. Maar ook toen we de eerste keer Kerstmis vierden met de kleine overgebleven groep, was het voor de buitenwacht onbegrijpelijk dat we ervoor kozen dit enkel in eigen kring te doen. Dat was in dat eerste halfjaar van inzetten op het leren kennen van elkaar. Dat de kerstviering niet voor anderen toegankelijk was, heeft tot heel wat reacties geleid, tot in de Trouw toe. Maar, zoals gezegd, voor onze gemeenschap was het een goede keuze. Na dat eerste halfjaar hebben we de vieringen in de kerk weer opengesteld voor mensen van buiten.' Soms - zo concludeer ik met instemming van de abt - moet je beslissingen nemen, die afwijken van wat gangbaar is geweest. Voor sommige mensen lijkt dat een knieval, maar in essentie getuigen dergelijke beslissingen van een grote innerlijke kracht. 'Inderdaad hebben we ervoor gekozen,' vult Bernardus aan, 'afstand te nemen van de traditionele geslotenheid van de kloostergemeenschap omdat we op die manier nieuwe toekomst hebben kunnen schapen. We blijven verbonden met onze eigen monastieke traditie, maar we geven er wel een andere invulling aan, omdat de huidige omstandigheden dat van ons vragen.'

Uitgespaarde plek

Uit het verhaal van abt Bernardus maak ik op, dat ook het klooster - net als vele parochies - zich in de huidige samenleving in een marginale positie bevindt. 'Maar ook in kerkelijk opzicht,' nuanceert hij, 'hebben wij die plek in de zijlijn. Want als kloostergemeenschap zijn we bij het overgrote deel van de parochies niet in beeld. Uit die hoek zijn dus ook geen nieuwe aanmeldingen te verwachten. Anderzijds constateer ik, dat de samenleving in de directe en de wijdere omgeving hecht aan de aanwezigheid van het klooster. Zo worden in het gastenverblijf tussen de 3.000 en 3.500 overnachtingen per jaar geboekt. De brouwerij ontvangt rond de 120.000 bezoekers per jaar. In het proeflokaal wordt geen muziek afgespeeld, maar uit een enquête bleek dat 99% van de bezoekers de stilte niet als hinderlijk, zelfs als passend en weldadig werd ervaren. Op die manier wordt duidelijk, dat het proeflokaal eerder als een heilige plek dan als een plaats van vertier wordt gezien.' Het klooster mag dan een plek in de marge hebben, het is wel een uitgespaarde plek, waar misschien vooral die waarden in beeld komen, die in de hedendaagse cultuur niet of nauwelijks belangrijk worden gevonden.

Wanneer het gaat over het tweede thema van mijn studieverlof, het in beweging zijn van ook deze kloostergemeenschap, dan komt die niet alleen tot uitdrukking in de fysieke beweging van de oudere broeders naar Vught, maar ook in de mentale en spirituele beweging van het loslaten van de gebruikelijke schema's. Ik denk dan aan de samenwerking inzake brouwerij en boerderij, de herinrichting van het gebouw, de bewuste keuzes voor de internationale samenstelling van de gemeenschap en voor het bieden van een uitgespaarde plek in de tegenwoordige samenleving, en tenslotte het openstellen van de gebedstijden voor belangstellenden.

De nieuwe, kleiner kapelruimte voor de gebedstijden

Je energie anders richten

Daarmee komen we uit op het derde thema van mijn interesse: de verbondenheid in fragmenten. 'Waar de gasten in de aanvang,' verduidelijkt de abt, 'aangespoord moesten worden om deel te nemen aan de gebedstijden, doen zij dat nu met een grote vanzelfsprekendheid. Verder zorgen de gasten zelf voor de invulling van hun dagprogramma. Alleen op uitdrukkelijk verzoek bieden wij - beperkt - enige vorm van begeleiding. Sommige gasten keren met regelmaat terug, anderen (het grootste deel) niet. In die zin is hun verbondenheid fragmentarisch. We nemen dat ook waar bij het kerkbezoek. Steeds meer mensen bezoeken onze kerk bij gelegenheid van de jaarlijkse misintentie voor hun dierbare overledenen of wanneer er bijvoorbeeld een gouden bruiloft te vieren is. Dat wordt dan geen speciale viering, maar in de voorbeden is er wel aandacht voor dergelijke bijzonderheden. Je zou dus kunnen spreken van bezoekers per evenement. Voor de voorganger maakt het dat er niet eenvoudiger op. Want op wie richt hij zich in zijn verkondiging: de broeders, de vaste kerkgangers of de passanten?' Uit dat oogpunt gezien, biedt de fragmentarische verbondenheid niet alleen mooie kansen, maar ook lastige vragen. Want het maatwerk dat mensen vragen - zoals ik zelf ervaar bij sommige uitvaarten - , kan in een zekere spanning staan met de liturgische traditie waar je als representant van de kerk niet zomaar overheen wilt stappen.

Ter afsluiting geeft abt Bernardus nog een welgemeend advies: 'Het los laten van wat vertrouwd en dierbaar is, kan eigenlijk alleen tot een goed einde worden gebracht als je - samen en ieder afzonderlijk - een zeker gevoel van veiligheid kunt bewaren. Daarvoor moet je met elkaar het doel goed voor ogen blijven houden. In ons geval ging het om de toekomst van onze kloostergemeenschap. En daarom ook: gun mensen de tijd om hun verdriet over wat ze moeten los laten een plek te kunnen geven.' Ik besef, dat dit een precair proces is. Maar waar dit blijkt te lukken, ben je in staat om - in verbondenheid met elkaar - je energie anders te richten en te gebruiken.

maandag 11 februari 2013

Kracht van een minderheid

Interview met ds Leuny de Kam
Doopsgezind predikante

Een kwetsbare positie of een minderheidsstandpunt maakt, dat je op zoek moet gaan naar je innerlijke kracht, naar wat jou overeind kan houden. Als ik, na mijn bezoek aan de Doopsgezinde Gemeente in Middelburg, opnieuw en nu uitvoeriger in gesprek ga met ds Leuny de Kam, dan heeft ze uit haar boekenkast de bundel Kracht van een minderheid (redactie Ciska Stark en Erik Jan Tillema) voor mij meegebracht. Het is een boek, uitgegeven in 2011 bij gelegenheid van de herdenking van de 450e sterfdag van Menno Simons, 'dat op een duidelijke manier laat zien wie de doopsgezinden zijn en waar ze voor staan. Het biedt een overzichtelijk inkijkje in dit kleine kerkgenootschap, dat toch zo belangrijk voor Nederland was,' aldus de aanbeveling op de achterzijde.

Betekenis voor onszelf

Het geanimeerde gesprek met Leuny gaat al gauw in de richting van de minderheidspositie, die de doopsgezinden innemen. 'Die positie hebben we,' zegt ze, 'altijd al ingenomen. Maar we laten ons daardoor niet ontmoedigen. Wat we doen, doen we omdat we het zelf belangrijk vinden, ongeacht of we met veel of weinigen zijn. En ook als de nieuwe generatie het niet overneemt, dan nog houden wij vast aan de betekenis van onze geloofsovertuiging voor onszelf.' Daarin speelt ook mee, dat de volwassenendoop - met een persoonlijk geformuleerde geloofsbelijdenis - vraagt om een bewuste en expliciete keuze van de leden Doopgegezinde Gemeente. Precies daarin ligt ook voor een deel de kracht van de mensen, die samen deze kleine gemeenschap vormen.

Want al telt de Doopsgezinde Gemeente op Walcheren slechts zo'n 60 leden, de actieve betrokkenheid van deze mensen is relatief sterker dan in een grotere gemeenschap, waarin men gemakkelijker denkt dat de verantwoordelijkheid wel door een ander wordt opgepakt. Het actieve engagement moet ook wel sterker zijn in zo'n kleine groep, omdat het niet eenvoudig is (zelfs lastiger dan in een grote gemeenschap) om alle functies vervuld te krijgen. 'En toch,' vertelt Leuny met enige trots en een zekere verwondering, 'lukt het altijd weer. Er zijn mensen, die zichzelf minder geschikt vinden maar die, eenmaal lid van de kerkenraad, onvermoede kwaliteiten blijken te hebben - zelfs tot hun eigen verbazing. En het mooie is, dat ook hun sociale leven een flinke oppepper krijgt.'

Natuurlijk zijn er ook zorgen. Omdat de financiën terug lopen, moet er worden ingeteerd op de reserves. Desondanks heeft de gemeente bij de aanstelling van Leuny toch bewust gekozen om een predikant te willen. Ook als dit zou betekenen, dat er over vijf jaar een geld meer is om een voorganger te betalen. Want, zo is de redenering, de gemeenteleden die er nu zijn, hebben recht op een dominee.

Leuny gaat dieper in op de fundamentele gelijkwaardigheid van alle gemeenteleden: 'Zowel in onze besluitvorming als in de de liturgie zijn de leden en de voorganger principieel gelijkgerechtigd. We noemen elkaar broeders en zusters, want we hebben maar één meester: Jezus. Daarom is de liturgie ontdaan van alle franje (zelfs geen liturgische kleding voor de voorganger - WH) en is er ruimte voor ieders persoonlijke interpretatie van het scala aan geloofsopvattingen. De persoonlijke geloofsbelijdenis, geformuleerd bij de volwassenendoop, vinden wij belangrijker dan een gezamenlijk uitgesproken credo.' 

Terug naar het elementaire

De positie in de zijlijn van de huidige cultuur geeft mogelijkheden, vindt Leuny, 'om in de toch al basale liturgie die wij beogen te zoeken naar taal die voor iedereen verstaanbaar is. Dat is niet gemakkelijk, omdat de taal van geloofstermen een andere is dan de taal die wij in het dagelijks leven bezigen.' Ik haak daarop in met de opmerking, dat het hier een zekere onmacht-van-twee-kanten betreft: de onmacht van de kerken om geloofswoorden te vertalen in wat verstaanbaar is voor hedendaagse mensen, maar ook het onvermogen van de toehoorders om die vertaalslag (als hij al gemaakt wordt) mee te maken. 'Maar soms lukt het toch,' zegt Leuny. 'Bijvoorbeeld als ik drempelvieringen houd voor kinderen tot twaalf jaar. Ik laat hen letterlijk over een drempel stappen om hen als het ware op weg te helpen, binnen te laten komen. Je kunt in zulke vieringen veel mooie vormen en mogelijkheden benutten, maar je moet terug naar het elementaire.'

Als ik vraag naar hoe Leuny aankijkt tegen kerk in beweging, geeft ze aan dat het beweeglijke in de doopsgezinde traditie misschien wel vooral is gelegen in de navolging van Jezus. Navolgen veronderstelt in essentie immers de beweging. 'Vandaar ook, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder individueel bij ons sterker is dan de behoefte aan een institutioneel karakter van de kerk. En daarom vind ik het zelf erg belangrijk om op zondagmorgen in te gaan op thema's die de maatschappelijke actualiteit raken - zoals bijvoorbeeld op de Watersnoodramp aan het begin van deze maand. En in die maatschappelijke betrokkenheid ligt voor mij ook de noodzaak om als kerk te zoeken naar een nieuwe, geëigende positie in de samenleving, de wijk, het dorp. Daarbij moeten we uitgaan van onze sterke kanten. Als kerken hebben we bijvoorbeeld veel te bieden op de scharniermomenten van het leven.'

Geraakt willen worden

We komen te spreken over de verbondenheid in fragmenten. Voor Leuny herkenbaar, als ze bijvoorbeeld wijst op het gegeven dat jongere kinderen soms eerder met oma en opa naar de kerk komen dan met hun ouders. Of als een kind vraagt: 'Wanneer gaan we weer naar de kerk van oma?' Maar ook herkenbaar wanneer de ouders zelf - zoals wel gebeurde na een kinderkerstviering - aan Leuny vragen; 'Doe je dit eigenlijk vaker?' Door de laagdrempelige liturgie voelen ook de ouders zich aangesproken. Het geeft aan dat ze zoekende zijn. En wanneer je als voorganger deze basale vorm van liturgie aanbiedt, dan geef je mensen ook de ruimte om fragmentarisch, maar voor dat moment zich toch verbonden te voelen.

'Dat gevoel van verbondenheid is voor mij ook een belangrijke reden,' benadrukt Leuny, 'om in een kleine gemeente veel aandacht te besteden aan pastoraat. Het persoonlijke contact met mensen is een essentiële manier om te laten zien, dat het geraakt willen worden tot de essentie van het evangelie behoort.'  En ook al zijn je feitelijke mogelijkheden maar beperkt, precies in dit geraakt willen worden, ligt - zo concludeer ik uit deze inspirerende ontmoeting met Leuny de Kam - de kracht van een minderheid.

woensdag 6 februari 2013

Aanscherpen

Is dit herkenbaar? Dat je zelf zo betrokken bent op je eigen werk, waardoor je het overzicht niet altijd voor ogen hebt? Daarom is het goed, dat ik voor mijn studieverlof in dr Jules Jansen - stafmedewerker kerkontwikkeling bij de Pastorale Dienstverlening van het bisdom Breda - een competente begeleider heb gevonden, die kritisch over mijn schouder meekijkt. De gesprekken met hem, waarvan ook het eerdere bericht over De waarde van het weerloze het resultaat was, helpen mij om niet alleen mijn onderzoeksvragen, maar - in dit geval - ook mijn terminologie aan te scherpen.

In dit kader is het van belang om het verschijnsel krimp, het ene uitgangspunt waar mijn belangstelling in deze maanden naar uitgaat, nader te omschrijven. In samenhang daarmee dient ook - zo heb ik tijdens enkele gesprekken geconstateerd - de notie van 'marginaliteit' nauwkeuriger geformuleerd te worden. Ook het andere uitgangspunt van het onderzoek, de kansen die de krimp kan opleveren, wil ik hieronder meer nauwgezet verhelderen.

Krimp in de kerk

Bij het gegeven van de krimp in de huidige situatie van de kerken denk ik om te beginnen aan de aantallen. Er is sprake van minder kerkgangers, teruglopende financiële middelen, een afnemend aantal vrijwilligers, reductie van het bestand aan beroepskrachten. Hoewel nog 35% van de Nederlandse bevolking behoort tot een kerkgenootschap (Kerncijfers Kerkbalans 2013) vormt deze groep in onze samenleving een relatieve minderheid. Daarnaast is er ook een afname te constateren in de affiniteit, de subjectieve betrokkenheid, die veel mensen voelen bij de kerk als gemeenschap, als organisatie of als instituut. Zo is er minder behoefte aan kerkelijke rituelen bij geboorte, huwelijk of overlijden, maar ook is er minder belangstelling voor het aanbod aan catechetische of spirituele vorming dat door de kerken wordt gepresenteerd. Verder kan worden vastgesteld, dat er ook sprake is van minder kennis over de inhoud van het christelijke geloof, over bijbelverhalen, over de wijze waarop de kerkelijke organisatie is gestructureerd. Voor veel mensen is de kerk een gegeven, dat voor de vormgeving van hun eigen leven ver van hen af staat; en dat betekent voor beroepskrachten, vrijwilligers en kerkgangers, dat ze vaak meer uitleg moeten geven (ook inhoudelijk) over de betekenis van hun kerkelijke betrokkenheid. En tenslotte is er een andere belangstelling ontstaan op het vlak van spiritualiteit/mystiek. Daardoor moet de christelijke spiritualiteit, die toch lang het alleenrecht had in het Avondland, nu concurreren met andere manieren waarop mensen hun geestelijke voeding zoeken. Het is in dit verband niet nauwkeurig vast te stellen of er ook in het algemeen sprake is van een verminderde belangstelling voor spiritualiteit (soms lijkt het tegendeel het geval te zijn), wel dat de richting van die belangstelling is gewijzigd.

Als het dus gaat over 'krimp', dan is daarbij een objectieve en een subjectieve factor in het spel. De objectieve krimp is waarneembaar is de teruglopende aantallen en in de verminderde feitelijke kennis omtrent geloof en kerk. De subjectieve krimp is zichtbaar in de afname van de betrokkenheid/affiniteit bij kerk en in de gewijzigde oriëntatie op spiritualiteit. Beide vormen van krimp hangen onderling weliswaar samen, maar voor de terminologische helderheid is het goed ze te onderscheiden.

Kerk in de marge

Het voorgaande geeft aan, dat de kerken steeds meer terecht komen in de zijlijn van de hedendaagse samenleving en van de huidige cultuur. Zowel de objectieve als de subjectieve krimp spelen daarin een rol. Toch zijn er verschillende manieren om deze marginale positie verstaan en te beoordelen. Deze beoordeling hangt af van welk standpunt je zelf inneemt.

In het gesprek met de Brongroep werd de uitdrukking 'in de marge' opgevat als een aanduiding voor mensen die in onze samenleving (economisch of sociaal) buiten de boot vallen. Met die aanduiding kunnen en willen de leden van de Brongroep zich niet identificeren. Wel dat men zichzelf een positie toedenkt 'parallel aan de hoofdstroom van geloof en kerk' - dus verwant aan, maar niet samenvallend met wat in het centrum van de kerken wordt beleden. De gedachtewisseling met Harry van Waveren levert de terechte constatering op, 'dat misschien wel de positie van geloof en kerk marginaal geworden is, maar niet wat je als kerk wil doen. Daadwerkelijk dienstbetoon hoort immers tot de kern van de evangelische opdracht.' De maatschappelijke plaats in de zijlijn en de evangelische corebusiness hoeven elkaar dus niet uit te sluiten. Daarnaast stelt Harry vast, dat de kerk zichzelf in de huidige cultuur manoeuvreert in een marginale positie, wanneer ze het dogmatische spreken laat prevaleren boven het profetische spreken. Maatschappelijk dienstbetoon en een profetische opstelling van en door de kerken - misschien wel juist vanuit de zijlijn - zijn dus mogelijke ingangen, waardoor de kerken een bijdrage kunnen, zelfs moeten leveren aan de hedendaagse samenleving. Vanuit een enigszins andere invalshoek komt Ad van Loveren tot een overeenkomstige waarneming. De institutionele kerk ziet zichzelf 'niet als marginaal, want ze vindt dat ze wel wat te zeggen heeft vanuit de lange traditie waarin ze staat. Maar omdat ze geen echt antwoord geeft op de actuele vragen van mensen, bevindt ze zich feitelijk wel in de marge van de huidige cultuur. ... Mijn aanvoelen is, dat de kerk de aansluiting mist als ze mensen wil opleggen, wat en hoe ze moeten geloven.' Het dogmatische spreken van de kerk als instituut kan op lokaal niveau echter een andere invulling krijgen - 'mits je bereid bent om radicale keuzes te maken' - als je ervan uitgaat 'dat er weliswaar een krimp zichtbaar is in aantallen, maar niet in het geloven van mensen. Dat zoekend geloven is misschien niet zo helder omlijnd, maar ik zie het bijvoorbeeld wel tastbaar aanwezig in een grote betrokkenheid.' Ook in de opvatting van Ad moet dus het dogmatische karakter van het institutionele kerkelijke optreden worden losgelaten ten gunste van het beantwoorden van de actuele, werkelijke vragen van mensen. 

Als ik nu - uitgaande van bovenstaande uitspraken - een omschrijving zou willen geven van wat ik zelf versta onder 'kerk in de marge', dan doe ik dat in een poging om tot een bepaalde definitie te komen. Daarbij besef ik dat definities de suggestie wekken een allesomvattende beschrijving te zijn, terwijl de beschreven werkelijkheid vaak complexer en meer omvattend is. Desondanks een poging.

Kerk in de marge heeft voor mij de betekenis van een door hun geloof in Jezus de Messias samengeroepen gemeenschap (soms ad hoc, som meer permanent), die zich laat inspireren door de evangelische kernboodschap van onvermoede levenskansen waar menselijke wegen lijken dood te lopen. Het is een gemeenschap die op basis van deze inspiratie wil opkomen voor gerechtigheid en vrede, een gemeenschap ook die zich wil laten raken door de noden van mensen van vandaag en die zich niet verschanst achter dogmatische structuren; dit alles in het vertrouwen dat de uiteindelijke voltooiing van dit tastend zoeken naar levenskansen niet in menselijke handen ligt, maar toekomt aan God.

Kansen

In de bovenstaande omschrijving wordt het centrale element gevormd door de evangelische kernboodschap: de onvermoede kansen waar menselijke inspanningen op niets lijken uit te lopen. Dat vraagt wel een bepaald soort lef. Je moet het durven wagen om niet alle kaarten te zetten op je eigen inzet, maar ook (misschien wel meer) om te vertrouwen op de goddelijke genade. Het vraagt daarom niet alleen lef, maar ook om openheid en om het durven los laten van wat vertrouwd is.

In die zin wil ik in dit studieproject zoeken naar kansen (voor een hedendaagse geloofsbeleving en kerkontwikkeling) in de zin van alternatieven voor wat gangbaar is in het kerkelijke structurele aanbod. Niet om het gangbare aanbod te vervangen, maar als wellicht een veelbelovende aanvulling. En als die kansen tot reële resultaten lijken te leiden, dan gaat het vervolgens om de vraag op welke manier deze alternatieven kunnen worden omgezet in een steviger verankering van de christelijke boodschap in het leven van mensen, die immers in de chaos en de complexiteit van hun bestaan op zoek zijn naar levensduiding. Daarbij moet ook aandacht gegeven worden aan de betekenis voor het hedendaagse kerk-zijn van de verminderde binding van mensen aan instituties (zie: S. Stoppels en E. Sengers, in Levend lichaam. Dynamiek van christelijke geloofsgemeenschappen in Nederland, 191).

maandag 4 februari 2013

Bescheiden, maar vooral geïnspireerd

Bezoek aan de Doopsgezinde Gemeente Walcheren

Er zijn te weinig liturgieboekjes. Het aantal bezoekers heeft de verwachtingen aardig overtroffen. De kerk van de Doopsgezinde Gemeente Walcheren in Middelburg telt ongeveer 140 zitplaatsen, waarvan er op zondag 3 februari 2013 bij benadering 60 in gebruik zijn. Het is aannemelijk dat de hoge bezettingsgraad van 43% mede te danken is aan de omstandigheid, dat tijdens deze kerkdienst de Watersnoodramp van 1953 wordt herdacht. Deze dramatische gebeurtenis heeft in het Zeeuwse na 60 jaar nog steeds een grote impact. Het is daarom niet verwonderlijk, dat in de dienst vanuit gelovig perspectief wordt nagedacht over de vraag: 'Waar was God in de ramp?'

Openheid voor God

Ds Leuny de Kam
Met gezangen uit het Liedboek van de Kerken en uit de bundel Tussentijds, met meditatieve muziek op orgel en trompet, met persoonlijke herinneringen aan de ramp van gemeentelid ('broeder') Theo Schelhaas - destijds twaalf jaar oud - , met beelden uit het Polygoonjournaal en met een verkondiging door ds Leuny de Kam, waarin ze de kerkgangers uitnodigt in de rampspoed van het leven de openheid voor God te blijven zoeken, wordt de thematiek op een voor de Doopsgezinde traditie herkenbare wijze uitgewerkt: ondogmatisch, met respect voor andere opvattingen en appellerend aan de eigen kritische ratio van de aanwezigen. De uitnodiging om vooral zelf je eigen opvattingen te verhelderen (ook waar we als mensen te maken krijgen met natuurrampen, ernstige ziekte of tegenspoed in andere zin), wordt in deze kleine gemeente waargemaakt in het gesprek, dat na de dienst tijdens de koffie op gang komt. Piet, die zoals meestal het gesprek leidt, daagt de aanwezigen uit te reageren op de verkondiging van Leuny. De vraag naar het vertrouwen op God in moeilijke omstandigheden wordt van alle kanten becommentarieerd.

Aan het gesprek mag ik bijdragen door op te merken, dat - juist in situaties waarin we God ervaren als afwezig - ons verlangen naar diezelfde God een teken van ons geloof is, tegelijk breekbaar en krachtig. Het sluit aan bij een gedachte uit de verkondiging van Leuny, waarin zij heeft aangegeven dat God steeds in de weer is om mensen te verleiden zich aan hem toe te vertrouwen. God dwingt ons niet, maar dingt naar ons. Ons verlangen naar God, met name wanneer wij hem niet ervaren, is herkenbaar in de kruiswoorden van Jezus: 'Mijn God, waarom heb je mij alleen gelaten?' (Mc 15,34) en - nauw daarmee samenhangend - 'In jouw handen beveel ik mijn geest.' (Lc 23,46)

Bescheiden positie

Dan wordt er ruimte gemaakt in het nagesprek, zodat ik de misschien wel belangrijkste vraag van mijn studieverlof kan voorleggen aan de aanwezigen: levert het voordelen op, dat je als kerk - en in het geval van de Doopsgezinde Gemeente als kleine geloofsgemeenschap - in de marge van de hedendaagse samenleving staat? Een van de aanwezige dames sluit aan bij mijn eerdere opmerking over het verlangen door aan te geven, dat juist in de marginale positie het verlangen om iets voor anderen te willen betekenen wellicht sterker aanwezig is dan in 'het centrum'. Iemand anders wijst erop, dat in de marge 'de menselijke maat' meer tot zijn recht kan komen: kleine gemeenschappen zijn immers overzichtelijker - en dus zijn ook de communicatielijnten korter - dan gemeenten van, zeg, meer dan 1000 mensen. Van de andere kant wordt erop gewezen, dat ook in kleine geloofsgemeenschappen nauwelijks of geen jongeren zich betrokken voelen; dat maakt je marginale positie ook kwetsbaarder.

Lange Noordstraat 62, Middelburg
Verder wordt naar voren gebracht, dat je in de marge minder gemakkelijk in 'de valkuil van de macht' terecht komt. Je hebt niet zoveel te verdedigen, en daardoor heb je ook niets hoog te houden. Je bent, zo zegt weer een ander, makkelijker in staat om het voortouw te nemen of om als bruggenbouwer te fungeren. Zo wordt erop gewezen, dat bijvoorbeeld het Kinderwetje uit 1874 van de liberale politicus Samuel van Houten (opgegroeid in een doopsgezind milieu) en de oprichting in 1784 van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen door Jan Nieuwenhuizen (doopsgezinde predikant te Edam) uitingen zijn van feitelijke maatschappelijke en politieke invloed vanuit de doopsgezinde traditie. Tenslotte wordt ingebracht, dat - wanneer een kleinere groep zich maatschappelijk gezien meer in de zijlijn bevindt - er een sterkere drive is om als groep staande te blijven, en er dus ook een sterkere motivatie is om iets voor de directe omgeving te willen betekenen.

Geïnspireerd

Over het algemeen lijken de mensen, met wie ik deze zondagmorgen in  gesprek ben, weinig last te hebben van de positie van hun kerkgemeenschap in de marge van de samenleving. Misschien worden de voordelen van een plekje in de maatschappelijke zijlijn wel mede verklaard door de principiële mondigheid en de niet-hiërarchische structuur binnen de Doopsgezinde kerkgemeenschap. De gelijkwaardigheid van de broeders en zusters geldt immers niet alleen voor henzelf, maar principieel voor alle mensen. Deze geïnspireerde visie wordt nog eens uitdrukkelijk geformuleerd op de website van de Doopsgezinde Gemeente Walcheren: 'Als Doopsgezinde gemeente zijn wij te kenschetsen als een ondogmatische geloofsgemeenschap. Wij zijn bescheiden in aantal. Dat is voor ons echter geen belemmering om geïnspireerd bezig te zijn zowel binnen de gemeente als daarbuiten.'